Bedenkelijke aandacht
voor winden op z'n Zeeuws99
De Sneeuwpop.
Streektaal wordt vaak te laag geacht.
In onze kinderjaren vonden we het reuze leuk
zo nu en dan „vieze woorden" te zeggen. Va
der en moeder hadden soms visite, die ons niet
aanstond. We waren desondanks verplicht bij
het in onze ogen vervelende bezoek aanwezig
te zijn. „op te zitten en pootjes te geven". Niets
was spannender dan de kinderen van de gasten
- die zich ook stierlijk verveelden - woordjes
als „pies" en „poep" toe Ie voegen. Eerst
fluisterend, daarna wat luider. Toen hel ont
stellend vuile woord „kak" schaterend door de
kamer had geklonken volgde er een oorvijg.
Het vonnis „voor straf naar je kamer" werd
als een bevrijding van de visite-dwang
ervaren....
In de vaderlandse literatuur van na de oor
log hadden heel wat auteurs kennelijk af te re
kenen met jeugd-frustaties. Een boek zonder
schuttingwoorden was niet „modern". Schrij
vers als Jan Wolkers en Jan Cremer - om er
maar eens twee te noemen - konden er wat
van'?
Een woord als „neuken" vonden zij best
bruikbaar in hun oeuvre en de populaire be
naming van geslachtsdelen werd drieletterig
juist door hen gespeld. Er werden taboes door
broken. Vaak lag het er dik boven op. Maar
er verschenen ook verhalen waarin dit woord
gebruik wél aanvaardbaar was.
„De taal is gans het volk". Ook schutting-
taal is taal, en mag wat ons betreft in de lite
ratuur best gebruikt worden. Als middel. Niet
als doel! Schrijvers die „poep" en „pies" de
nadruk gaan geven, centraal gaan stellen, ge
dragen zich naar onze mening als kleine
kinderen.
Ko Sleketee, een Zeeuw, die de Bevelanden
voor het Australische Sydney verruilde, keer
de na 30 jaar in Zeeland terug. Hem viel op
dat „de móóiste laele van aolemaele" nog wel
werd gesproken, maar toch niet meer dezelfde
was als die van vroeger. Steketee trok hel zich
aan. Hij ging verhalen schrijven,deels in het
Nederlands, deels in het Zeeuws van zijn jeugd.
En zo kwam onlangs bij Van der Peyl in
Kruiningen uit het boekje „Eet nooit woste'.
De titel is ontleend aan één van de vijftien in
het boekje voorkomende vertellingen. Daarin
wordt een slager gered uit een netelige situa
tie. Hij wil zijn redder een tegendienst bewij
zen en geeft hem als zodanig de goede raad „eet
nooit woste..."
Vijftien verhalen dus met onderwerpen als
vader, moeder, de dominee, de bevrijding en
andere. Daar waar Zeeuwse dialectwoorden
worden gebruikt die de schrijver niet, of niet
meer bekend veronderstelt bij zijn lezers, voor
ziet hij deze netjes van een voetnoot met Ne
derlandse vertaling.
Een keurig, leesbaar boekje dus. Het ver-
haalvan de boer die slechts soep als middag
maal krijgt opgediend, omdat hij vanwege vet
ter, zwaarder eten steeds maar winden laat aan
tafel, is niet het beste uit de bundel. Als het
er niet in geplaatst zou zijn, was het geen ge
mis geweest. Nu het er wel in staat doet het ook
niet veel kwaad. Per slot van zaken eten we al
lemaal wel eens dikke snert of pee-
en en juun....
Toch waren we niet helemaal te spreken over
de recensie van het boekje in het Nieuwsblad
voor de Bevelanden van 10 oktober 1984. Op
zichzelf is het een goede zaak dat dit huis-aan-
huis-blad aandacht besteedt aan nieuw versche
nen uitgaven in Zeeuws dialect. Bepaalde
Zeeuwse dagbladen zouden daar best eens een
voorbeeld aan kunnin nemen.
Maar waarom moet nu net dat winden-
verhaal er uitgetild worden in de recensie? Is
het laten van winden iets essentieel Zeeuws?
Zijn het alleen maar dialectsprekende boeren
die last hebben van overtollige gasvorming?
Wordt hiermee - waarschijnlijk zonder dat
de recensent dit bedoelt - weer geen voet gege
ven aan de bij sommige niet-dialectsprekers
hardnekkig voortlevende gedachte dat een di
alect, een streektaal toch maar iets laag-bij-de-
gronds is; koeterwaals, waarin je geen normaal
gesprek kunt voeren? Had de recensent geen
andere voorbeelden kunnen nemen? Of speel
de bij hem of haar ook het „pies- en poep"-
syndroom een beetje mee?
Jammer, want het bedoelde artikel in het
Nieuwsblad was overigens - het „winderige"
gedeelte buiten beschouwing gelaten - best de
moeite van het lezen waard.
Dialect heeft vóór- en tegenstanders. De
dialect-spreker-van-huisuit is meestal noch
vóór, noch tegen. Hij of zij is in de streektaal
opgegroeid, die taalvorm is een deel van de per
soonlijkheid geworden.
Van een dialectspreker mag - zeker bij de
huidige stand van onderwijs en communicatie
middelen - worden verwacht dat hij of zij de
algemene taal gebruikt als zijn gesprekspart
ner de streektaal niet begrijpt. Maar tegenstan
ders van dialect - op een enkele uitzondering
na veelal zelf geen dialectsprekers - verlangen
nogal eens van de Limburger, de Fries, de
Zeeuw, dat hij de streektaal volledig laat val
len. Zij die zich vóór Kaldenkirchen is bereikt
al in het schooI-Duits storten, in Brussel met
hun „kennis" van 't Frans te koop lopen en
op de boot van Vlissingen naar Sheerness hun
Hilversum-I I I-Hollands direct verwisselen
voor..Radio Two English", zijn vaak te be
roerd om bij hun verblijf in een dialect-streek
ook maar één moment serieus te luisteren naar
de taal van de bewoners van die streek, laat
staan dat zij zelf enige moeite zouden doen iets
in die taal te zeggen.
De bewuste voorstander van dialect stelt zijn
streektaal niet boven de algemene taal, ook niet
er onder, maar er naast als een volwaardig
communicatiemiddel van de bewoners van de
streek, ja, zelfs als communicatie tussen hen
en bewoners van andere dialect-streken. Hij is
bereid Nederlands (of een andere taal) te spre
ken, als men hem niet verstaat, maar niet be
reid zijn Gronings, Achterhoeks of Zuid-
Bevelands te verzwijgen omdat vakantiegangers
of „import" alleen maar het Amst-Rot-Haags
als echte taal erkennen.
l)e voorstanders van dialect in onze Zeeuw
se streken zullen met genoegen vernomen heb
ben dat de uitgeverij Kok in Kampen leesboek
jes in streektaal - ook in het Zeeuws - gaat uit
geven; hoekjes, die zijn bestemd voor de leer
lingen van de basisscholen in de dialectslreken.
Aan de Zeeuwse boekjes werkten ook de
Zeeuwse Vereniging voor Dialect-Onderzoek en
de Christelijke Pedagogische Academie in Mid
delburg mee. Gezien uitgever en medewerkers
verwachten we in deze uitgaven geen „poep en
pies"-verhalen, maar een serieuzere benadering
van de streektaal die vaak ouder is dan de of
ficiële taal en alleen daarom al
hoogachting verdient.
Joris van Hoedekenskerke.
Hij troont daar dapper in de kou,
als kindervriend die aller hart vertedert.
Maar ook komt dan de dooi die hem vernedert,
terwijl het kind hem o zo graag behouden wou.
Zijn witte kleed, zijn bezem en zijn hoed,
het werd hem al met gulle hand geschonken.
In het gelaat, op buik, werd oog en knoop verzonken,
dat hoort nu eenmaal bij zijn kleed en snoet.
Zo kwam tot leven deze witte wintervriend,
gekneed door vele handjes die hem schiepen.
Het waren kind'ren die in vreugde tot hem riepen:
'U Koning Winter heeft van ons veel dank verdiend!'
Maar komt de dooi met strakke hand,
en wordt de sneeuwpop hierdoor weer ontluisterd.
Dan ziet men 't kind aan 't vensterraam gekluisterd,
het staart bedroefd bij 't smelten van deez' vriendschapsband.
P. C. van Zierikzee.
15