DE SCHIPPER MET DE ZWARTE BOOT of DE WEERWRAAK. Wonend in Bunschoten-Spakenburg, las ik in 1982 dat in stad-dorp Bunschoten-Spakenburg al in 1923 een gedicht werd gereciteerd met de titel „De schipper met de zwarte boot of 'De Weerwraak". In augustus 1984 bezorgde mij een Spakenburger dit gedicht. Omdat het in Zeeland afspeelt, zoals reeds in de tweede regel te lezen is, wil ik het de lezers van dit Magazine niet onthouden. Graag hoor ik of het in deze provincie bekend is. W. P. Balkenende, Handelsingel 20, 3752 HM Bunschoten-Spakenburg. Een Spaanse hopman stond aan 't éénzaam strand der Schelde. En wacht een schipper op, die in de wilde vloed, zijn brede riemen sloeg en door de golven snelde met ongekende spoed. 'Kom schipper', riep hij, 'stuur naar de wal, vaar mij over, ik wacht reeds urenlang. Het weer is kil en bar, de storm raasd' telkens grover. De zon is bij de kim, daar blinkt reeds de avondstar. De bosgeus doolt in 't rond, verhit op moord en stropen. De baan is vol gevaar, leg aan! Dat u geen zorg beknelt, gij kunt van mij een goede penning hopen'. De schipper hield een wijl het oog naar 't strand geslagen, en naderde een poos niet tot zijn hulp gereed. Maar om hem meerder schrik in 't angstig hart te jagen, dat reeds inwendig leed. 'Wat denkt die Spanjaard wel, dat ik zijn knecht wil wezen?' zo mompelde hij stil terwijl zijn aangezicht glom. En zat opeens als stom, daar schijnt hij iets in Vreemd 'lings blik te lezen. En siddering greep hem aan... Hij kon 't nauwelijks geloven. En buld'rend riep hij uit: 'Kom brave hopman, 'k zal dienstvaardig op uw wil met u de golven kloven, vrees geen ongeval'. Hij roeide wat hij kon, bereikte het drabbig strand. Aanschouwde hem nog eens met vonken schietende ogen en stak in haast van ree. 'Zeg', sprak de Spanjaard toen, 'Uw trekken staan mij voor, of mijn gedachten dwalen... waar zag ik u nog meer?' 'Dat zal ik', sprak de geus 'U hier terstond verhalen! Gij kent me aanstonds weer...' Hij trok de linnen muts van zijne grijze lokken, en riep: 'Kent gij dit voorhoofd nog, met deze sabelhauw, nog nauwelijks toegetrokken? Neen, lafaard, neen ontstel, verkleur zó spoedig niet. Gij zult nog meerder weten! Gij hebt m'n dierb're vrouw gewurgd! Mijn zoon vermoord en in de vloed gesmeten! Mijn woonsteed afgebrand!' De riem ontviel z'n vuist, en als een oude tijger, die een hyeana grijpt, werpt hij dol verwoed' op d'n half verpletten krijger en smeet hem in de vloed. De Spanjaard ploft' in 't nat en worsteld' met de baren en greep naar zeel en riem en smeekten bad zo luid! De geus bukt' over 't boord en greep hem bij de haren. Hij trok zijn kruismes uit en riep: 'Dat is voor mijn ga, die gij hebt gewurgd, en dat is voormijn zoon die in de vloed verging, en dat is voor de hauw op mijn hoofd gegeven door u én met uw kling...' En driemaal stootte het mes in 's vreemdelings ingewanden. En driemaal spoot het bloed de grauwe golven rood. Des ochtends dreef het lijk des Spanjaards langs de stranden... nog met de roeispaan in de toegeknepen handen. Maar niemand zag ooit meer dien schipper landen. Dien schipper met de zwarte boot! Het kleine plein waaraan wij wonen, heeft veel verborgens in de huizenrij. Die wiedt zijn hof, een ander zit te dromen, door Zeeuwse lucht, met zon en wolkpartij. Een oudje schuifelt, in nog Zeeuwse kleren, voorbij het raam, en rust bij elke stoep. Toch kwam hij met de vogels uit de veren, en volgde zo zijn haast verklonken roep... Maar Jan schopt weer een voetbal in een tuintje, en Joost smijt daar ter zandbak ook met scheppen zand! Door 't eerste krabde menigeen zijn kruintje..., van 't tweede houden allen haast het land. Zo oud, zo jong, 't behoorde bij het pleintje, zie, Fikkie doet een hoopje op 't gazon... toch, om dit al, zing ik een zacht refreintje: 'k wou dat ook ik nog met de bal zo trappen kon... P. C. van Zierikzee. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1985 | | pagina 27