SCHIPBREUK VAN „DE STAD ZIERIKZEE"
als thema voor maritieme compositie door
Johannes Hermanus Koekkoek (1841)
Door Wiebe H. Keikes
Onze bekwame vaderlandse schilders
uit de negentiende eeuw hadden vele
pijlen op hun boog. Zij hadden figuurlijk
gesproken „een rijk palet".
Tot de geliefde thema's behoorde zeer
zeker ook de schipbreuk. Het woeste
geweld van wind en water en het aan
de natuurelementen overgeleverde schip
wisten zij doorgaans op zeer realistische
wijze op doek of paneel te vereeuwigen.
Soms berustte zo'n realistisch geschil
derd tafereel, hoe boeiend ook, op lou
ter fantasie, maar meer dan eens stond
een historisch maritiem gegeven cen
traal.
Een goed voorbeeld in laatstgenoemde
reeks vormen de monumentale schilde
rijen, door Christiaan Cornelis Kanne-
mans (Breda 18121884 vervaardigd van
de schipbreuk van de Oostenrijkse
brik „Pegno d'Amicizia" op 25 oktober
1852 bij Brouwershaven en de daarmee
gepaard gaande opzienbarende reddings
operatie
Bij de beoordeling van de talrijke min
of meer gedramatiseerde scheepsram
pen die tijdens de vorige eeuw op doek
werden vastgelegd blijft het steeds heel
moeilijk vast te stellen of de gepenseelde
voorstellingen al dan niet teruggaan op
werkelijk plaats gevonden hebbende ge
beurtenissen.
Het geeft dan ook dubbele voldoening
indien in sommige gevallen wél zodanige
aanknopingspunten op een schilderij
worden ontdekt, die houvast bieden bij
nadere indentificatie. Zo'n gelukkige
omstandigheid deed zich zeer onlangs
voor toen te Zierikzee een schilderij op
dook van de hand van Johannes Her
manus Koekkoek (17781851), voorstel
lende een schipbreuk.
Het doek ter grootte van 41 x 55 cm
is linksonder op een plankje voluit ge
signeerd: J. H. Koekkoek 1841.
Op de levendige en gecompliceerde
voorstelling raakt men niet gauw uit
gekeken. Het is duidelijk, dat het hoofd
thema een schipbreuk is, die zich vlak
onder de kust voltrekt. Het schip, een
driemastbark, is kennelijk reddeloos na
dat het vlak onder de kust dicht bij de
duinrand is gestrand.
Bij nadere beschouwing van het inte
ressante doek opperde de Zierikzeese
mosselkweker en liefhebber der plaat
selijke historie J. Schot BWzn. de mo
gelijkheid dat het tafereel wel eens de
stranding van de uit Zierikzee afkom
stige driemastbark „De Stad Zierikzee"
zou kunnen zijn.
Na alle beschikbare gegevens betref
fende die scheepsramp te hebben nage
trokken moet inderdaad met aan zeker
heid grenzende waarschijnlijkheid wor
den vastgesteld dat J. H. Koekkoek het
dramatisch vergaan van de Zierikzeese
bark als onderwerp voor zijn veelzijdige
compositie heeft gekozen.
De ondergang van het schip was niet
zozeer dramatisch door verlies aan men
senlevens men slaagde er gelukkig in
om de opvarenden van boord te halen
maar vanwege het feit dat na een lange
retourreis naar het verre Indië men zo
wel letterlijk als figuurlijk in het zicht
van de haven nog moest stranden.
De ene schipbreuk is de andere niet;
het vergaan van een vaartuig blijft
steeds een trieste aangelegenheid. De
sloop door water en wind van het grote
Zierikzeese schip moet diepe indruk heb
ben gemaakt. Dat moet ook de uit Veere
geboortige (zee)sehilder Johannes Her
manus Koekkoek hebben ervaren en
hem hebben geïnspireerd tot het ver
vaardigen van het strandingsgebeuren.
Het in tere, genuanceerde tinten ge
penseelde doek kan de aandacht lang
gevangen houden. Niet alleen het hoofd
thema: het verongelukte schip maar ook
de aktiviteiten van de kustbewoners zijn
op realistische wijze weergegeven.
Met het jaartal 1841 achter de signa
tuur als uitgangspunt blijkt bij nader
onderzoek, dat in genoemd jaar of kort
daarna geen grote scheepsrampen op de
vaderlandse kust hebben plaatsgevon
den 2).
De goed gedetailleerde weergave van
de vastgelopen driemastbark stemt goed
overeen met de beschrijving en gegevens
die van bedoeld schip bekend zijn 3).
Dat na de stranding ook andere sche
pen in de buurt waren en men bij de
ondergang van de bark toch werkeloos
moest toezien is een vaststaand ge
geven, dat ook door de schilder is vast
gelegd.
„De Stad Zierikzee" was kennelijk
niet onder een gelukkig gesternte ge
boren.
De kiel van deze Oostindiëvaarder was
gelegd op 15 december 1838; op 30 juli
1840 verliet het schip de Stads- of Com-
merciewerf te Zierikzee. Al tijdens de
eerste reis stuitte men op tegenslag.
Voor de noordkust van Java liep „De
Stad Zierikzee" aan de grond maar kon
blijkbaar later weer vlot komen. In een
bericht van 15 augustus 1841 wordt mel
ding gemaakt van de aankomst te Soe-
rabaya.
De terugreis verliep evenmin voor
spoedig. De kapitein Sass moest men
wegens ernstige ziekte op het eiland
Sint Helena achterlaten, zodat eerste
stuurman J. C. Hoek de driemastbark
naar patria moest looden.
Alles wees er op, dat de thuishaven
veilig zou worden bereikt. De werkelijk
heid pakte anders uit. Aanvankelijk
kwam men zonder averij voor de kust
bij Veere ter hoogte van fort Den Haak.
Maar dan gaat de situatie voor het schip
snel verslechteren 4).
„Voor twee ankers liggende is hetzelve
echter in den volgenden nacht (is: de
nacht van 10 op 11 december 1841) bij
den hevigen storm door het springen
van den kettingkabel en het doorgaan
van het tweede anker, driftig geworden
en op de plaat van den Onrust gedre
ven".
Met grote krachtsinspanning en met
behulp van alle beschikbare middelen
werd een uiterste poging gedaan om het
met rijke lading (onder meer balen kof
fie en hout) uit de Oost teruggekeerde
schip te behouden: „alle middelen tot
adsistentie zijn van hier en uit Middel
burg door het afzenden van manschap
pen, ankers, kettingen, trossen, kabels
enz. aangewend".
5