Het Zwin tussen 1150 en 1350. Ook keramiek en visprodukten werden per boot vervoerd. Zout werd uit de Lage Landen naar het binnenland vervoerd. Wat dat laatste betreft is uit inscripties op enkele Nehalennia-altaren gebleken, dat er in Keulen zouthandelaren waren gevestigd. Het is niet denkbeeldig, dat zout aan de Zeeuwse kust werd ge wonnen op de manier van het latere „darinc delven" en per boot landin waarts werd vervoerd. In omgekeerde richting werd wijn uit de Duitse wijn gebieden naar de Lage Landen en wel licht vandaar verder over zee naar En geland vervoerd. Dat schepen in deze kontreien evo lueerden blijkt wel uit een in 1930 in Utrecht opgegraven schip uit het einde van de 8e eeuw. Dit „schip van Utrecht" bijna 18 meter lang en 4 meter breed dat als de voorloper van de „hulk" wordt beschouwd, waarover straks meer, heeft al vloeiende, ronde lijnen en een uitgesproken zeeg. Het schip kon zowel worden geroeid als gezeild. In tegen stelling tot de bij Zwammerdam gevon den grote schepen moet het „schip van Utrecht" als een inheems vaartuig wor den beschouwd. Schepen werden niet alleen voor ver voer gebruikt, maar ook voor de vis vangst. Aanvankelijk alleen op de bin nenwateren, later ook op zee. In het begin zal er geen onderscheid zijn ge weest tussen vrachtvaarder bijna een eufemisme in verband met de geringe afmetingen van de schepen en een vissersschip. De handel over zee nam toe. De be tekenis van de havens aan het Kanaal werd vanaf ongeveer 600 steeds groter. Met name de vaart van en naar Enge land werd belangrijk. Omstreeks 700 werden de Lage Landen, en dan vooral Vlaanderen, in de zeevaart betrokken. Het onderscheid tussen legitieme handel en piraterij werd door sommige zee vaarders niet zo nauw genomen. Om streeks 800 begon een tijdperk van plundertochten van Vikingen. Deze noor derlingen, die aanvankelijk reguliere handel dreven, hadden al gauw door, dat ze de handelswaar op een gemakkelijke manier ongestraft konden meenemen zonder ervoor te betalen. In de tijd van Karei de Grote werden de Noorse zeevaarders nog wel weer staan. Karei de Grote organiseerde de oorlogsvloot ongeveer op de wijze zoals de Romeinen dat eeuwen vóór zijn tijd hadden gedaan, met net als in de „Romeinse tijd" een vlootbasis in Boulogne. Tot plundertochten van Vi kingen op grote schaal kwam het toen nog niet. Die vonden pas later plaats, na de dood van Karei de Grote. Over het type schepen dat gebruikt werd om het Noord-Europese gevaar te keren is niet veel bekend. Een (hedendaags) kenner van de scheepvaart in die periode, Ar- chibals Lewis, sluit zelfs niet uit, dat snelle Byzantijnse „dromons" in de vloot van Karei de Grote hebben gediend. Waarschijnlijker lijkt het, dat voor krijgshandelingen inheemse schepen werden gevorderd, die tesamen met een vaste kern van oorlogsschepen de vijand moesten weerstaan. Het is een mis verstand dat de Vikingen alleen maar op buit beluste woestelingen waren, die overal waar ze kwamen ellende brach ten. Toegegeven, „expansiedrift" kan hen niet ontzegd worden, maar ze moes ten wel. In het hoge noorden was alleen voor de eerstgeboren zonen een be staansmogelijkheid op de boerenhoeven van de ouders. De overige kinderen moesten maar elders hun kostje zien te verdienen. De zeevaart bood mogelijkheden en van het één komt het ander. De Vikingen waren overigens bekwame zeevaarders, uitgekookte handelslieden en uitstekende bestuurders en organisatoren. De door de Noormannen gestichte koninkrijken, tot op Sicilië toe, werden voorbeeldig bestuurd. Ook op religieus en artistiek gebied is de Viking-cultuur boeiend. De Friese zeehandel, waarmee wordt bedoeld de handel vanuit het land der Friezen, waartoe in die tijd de gehele kuststrook van de Lage Landen werd gerekend ontplooide zich in de 8e en 9e eeuw. Uit vage aanwijzingen kan worden afgeleid, dat de handelsvaart aanvankelijk plaats vond met een rela tief klein type schip met een draagver mogen van ongeveer 25 ton, de Wad- vaarder, waarmee zoveel mogelijk bin nendoor „binnen dunen" werd gevaren. Af en toe werd een wat langere over steek gewaagd. De schepen hadden een vlakke bodem om te kunnen droogvallen, overnaadse (overlappende) beplanking en een voor- en achterdekje waaronder een klein verblijf voor de bemanning. Het zeil was vierkant en het roer bevond zich niet aan de achtersteven, maar aan de zij kant, aan de rechterzijde van het schip (gezien van achter naar voren), de zijde die nu nog „stuurboord" wordt genoemd. Ook de snelle Vikingschepen hadden een roer aan de zijkant, nabij de achter steven. De onvergelijkelijke mooie vormen van de „oorlogsbodems" van de Vikin gen, de „drakars" zijn overigens nog enigszins te herkennen in de schepen, waarmee Willem de Veroveraar in 1066 vanuit Normandië Engeland veroverde. Het „Schip van Utrecht". 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1983 | | pagina 9