vierkant zeil (voor als de wind dienstig was) en vier tot tien banken voor roeiers (voor wanneer de wind niet mee zat). Haringkaken. Temidden van al deze bedrijvigheden en vijandelijkheden duikt opeens in 1377, in vernieuwde toltarieven van Sint Omaars (Saint Omer) het woord kaak haring op. Daarmee is nog niet gezegd, dat er sprake is van haringkaken zoals wij dat bedoelen. Het is een aanduiding dat we met haring in tonnen, vaten te doen hebben. (Een cace of kaak is een zeer oud woord voor vaatje, tonnetje, vgl. met Engels: cagge, oud Noors: kaggi). Maar we komen wel heel dicht in de buurt wanneer er geschreven staat „si in estate piscis fuerit ad mare aper- tus et salsatus, capite non absisco." Op zijn Nederlands gezegd: op zee schoon gemaakte en gezouten vis, met de kop er nog aan. En dat betekende houdbaarheid. Met deze verduurzaamde vis kon je handel drijven en de wereld in gaan. Nu kon de haringvisserij flink uitgebreid wor den en werden de oude, vrij enge gren zen veel ruimer getrokken. Zodanig nam de hele bedrijvigheid toe dat er bijna sprake kon zijn van een industrie, die in de 14e eeuw een hoogtepunt bereikte. En dat schoonmaken en zouten met de kop er nog aan, dat was nu het be denksel van Willem (Gilles?) Beukei/ Beukels'Beukelszn uit Biervliet, waar omtrent we vrijwel niets weten. Goed, we hebben een stenen beeld van Ten Klooster. Maar dat is natuurlijk ook maar pure fantasie van de kunstenaar. Een stenen man met een vrij moderne zuidwester-achtige kap, die op geen en kele hedendaagse logger of trailer zou opvallen. Het is best een aardig beeld, maar het kan ons natuurlijk niets leren. Met de Willem-in-glas is het een ietsje anders gesteld. Al had de glazenier na tuurlijk ook geen conterfeitsel tot zijn beschikking, dat hem als voorbeeld kon dienen. Maar hij stond er wel drie eeuwen dichterbij en kan wat uitvoe riger „vertellen" waar het hele vlak van het kerkraam hem de ruimte voor geeft. Willem Beukclsz. Best een pientere baas, die Middel eeuwse figuur. Is hij soms dat loze, loze pientere) vissertje waar het volks liedje van gewaagt? Geen figuur waar van je direkt, zo op het eerste gezicht, zult zeggen: „Natuurlijk! Dat is nu net een typische haringkaken Zó had ik me die ook allang gedacht!" Als hij aan land voordoet wat hij op zee met die vissen wil uitvoeren. Pientere baas. Zo pienter, dat hij eens gedacht moet heb ben: hoe voorkom ik dat mijn vangst van zo'n tien tot elfduizend kilo vis door verrotting overboord moet? Die opge merkt heeft dat het bederf van de vis inzette bij de ingewanden en zo. Maar ja, dat hadden legio anderen natuurlijk ook al lang en breed in de kieren gehad. Maar Willem was het die de inval kreeg om het bederfelijkste deel van de vis met één snelle, draaiende beweging van een scherp mes uit het dier te trekken. In één handeling hart, lever, maag en ingewanden er uit. De eerste daad voor ZEVIBEL was gesteld! Want gezouten is de vangst nu lang houdbaar. In tonnen, kaken dus. De Zeeuwse Vis serij Belangen zijn door onze Willem voor vele, vele eeuwen gediend. Zeg niet: ook een kunst, dat had ik ook gekund. Want dan belanden we bij het Ei van Columbus. Die legio anderen, die het probleem niet oplosten, hadden de manupilatie van Willem toch maar nooit bedacht en Willem Beukelsz van Bier vliet heeft dat nu juist wel gedaan. N.B. De Encyclopedie van Zeeland II (blz. 14) stelt dat het niet duidelijk is of in de begintijd onder kaken alleen het zouten in tonnen moet worden ver staan (of dat ook de boven beschreven bewerking er onder moet worden be grepen. Het wil schrijver dezes voor komen, dat gezien het eerder gegeven Latijnse citaat, er geen twijfel over kan rijzen dat zulks inderdaad het geval geweest zal zijn. Was Beukelsz getrouwd, had hij kin deren, was hij welgesteld of zo maar een (dood)arme visser? Daarvan is niets bekend. Alleen weten we dat hij een stuurman was en dat we zo'n man te genwoordig schipper zouden noemen. Ook, dat er vrijwel geen haringbuizen de zee opvoeren, of de schipper deelde risico en winst met een vennoot of vennoten. Tevens, dat de schipper mees tentijds ook de eigenaar-reder was. Om dat er geen aanwijzingen gevonden werden waaruit zou blijken, dat Willem Beukelsz in zijn vis-praktijk anders te werk ging dan zijn tijdgenoten, mogen we voorzichtig aannemen dat hij best in goeden doen was. Wat hij bedacht had (o ja, mijnent wege uitgevonden had), werd niet door iedereen zo maar op prijs gesteld. In tegendeel. De graaf (Zeeland en Vlaan deren hadden geen duidelijke en een nogal eens veranderlijke grens) was het er niet mee eens. Het „ter zee harinc te doen cacene" werd van 13961399 door Filips de Stoute van Bourgondië verboden. (Maar in 1420 staat Filips de Schone het juist wel officieel toe! Zij het onder regeringstoezicht). Het verduurzaamde produkt bracht ruimere afzet-mogelijkheden met zich mee. Maar daardoor stagneerde wellicht de plaatselijke aanvoer waardoor voed selproblemen konden optreden. Boven dien slonk de tolheffing op de aange voerde haring en dat voelde de landsheer in zijn beurs. Maar de vissers trokken er zich bar weinig van aan. Ook niet schipper (Gilles of) Willem Beukelsz uit Hugevliet (t 1397), van wie de kronieken getuigen dat hij het was die als eerste de „tonharinck vynck ende sautte". Gevolgen. Hoe omvangrijk, misschien zelfs wel, hoe onmeetbaar de gevolgen waren/zijn van Beukels' vinding, valt niet te be rekenen noch te schatten. Hoogstens te vermoeden. Misschien is het inderdaad wel waar dat onze man de grondlegger is van onze handelsvaart en daarom nog meer erkentelijkheid verdient dan als inlegger van haring. Maar om meer dan vermoedens uit te spreken zou ook een meer dan oppervlakkige studie van onze maritieme geschiedenis vereist zijn. Kunnen we ons een beetje een voor stelling maken van de primitieve scheep jes waarmee de Middeleeuwse vissers zich buitengaats waagden? Kunnen we ons ook voorstellen dat, sinds de vangst lang houdbaar bleek, men verder en verder van huis kon gaan en de vang sten diensvolgens groter en groter wer den? Dat vroeg dan weer, begrijpelijk, om grotere schepen, want die konden meer lading naar de thuishaven brengen. En dat was zeker het geval toen nog geen twintig jaar na de dood van Beu kels in Hoorn voor het eerst bovenmatig grote netten werden gemaakt. Want van het een komt het ander. En de kuipers, wat zullen die het druk gekregen hebben. Maar voor tonnen en schepen maken is hout nodig. Meer hout dan er in deze gewesten te vinden was. Nu waren Zweden (zie bov. Skaonen) en Noorwegen (zie bov. stokvis) bij onze vissers behoorlijk goed bekend en geen wonder, dat ze daar gingen halen waar aan hier tekort was: hout. Nu konden de werven en de kuiperijen vooruit. Er zat vooruitgang in de visserij en niet alleen daar. Wat te denken van de touw- slagerijen en de zeilmakerijen? Niet alleen de „Ommelandvaart" (om Kaap Skagen) was een noodzaak. Het gold al evenzeer voor de „Straatvaart" (Gibraltar) want men moest er wel heen voor het onmisbare zout. Maar waar het ergens goed gaat, ontstaat de na ijver. En die bleek spoedig. Landvorsten lieten konvooien van be wapende schepen (koggen) samenstellen. De vissers werden beschermd tegen ka pers. Maar de schippers zelf ook niet van gisteren wisten manieren te vin den om zich teweer te stellen als ze buiten de bescherming van de kon vooien geraakt waren. En daar geraak ten ze. Want sinds circa 1200 was (de oorspronkelijk Chinese vinding) van het verbeterde kompas hun ten dienste ge komen en zij maakten er een goed ge bruik van. In West-Europa was het buskruit in gebruik gekomen. Geen wonder dat een kiene schipper (wien kaapvaart ook niet vreemd was: „sla je mij, ik sla je weer") bedacht om eens een kanonnetje mee aan boord te nemen om zich (in eerste instantie) de vijanden van het lijf te houden. In Noord of Zuid lading in gaan ne men, betekende allerminst dat er in ballast heen gevaren werd. Integendeel. Ze namen heel wat produkten uit deze streken op hun heenreis mee en zo wa ren zij al meer dan vissers geworden. Zij waren ook kooplui, handelaren. Voor ondernemende reders was er geld genoeg beschikbaar. Want Brugge was in de late Middeleeuwen één van de grootste centra van (vnl. Italiaanse) ban kiers. Terwijl de goederenhandel zich van de Middellandse Zee bezig was te verleggen naar de Noordzee. Zo kwamen reders en handelaars op gespannen voet te staan met een ander handelsgebied, de Hanze, die in overwegend opzicht aan de Baltische kusten gevestigd was. De Vlaamse, Friese, Zeeuwse, Hollandse reders wisten elkaar te vinden en vorm den vloten die met succes vier Hanze- oorlogen voerden. Waarin handelden ze wel? Zeg maar in alles wat verhandelbaar (en winstgevend) was. Het kan wel be gonnen zijn met wat exotische zaken waar ze „thuis" van op zouden kijken. Zoals barnsteen en pelzen en wijn en sinaasappelen. (Mogelijk ligt hier ook de verklaring dat Bordeaux-wijn in West- Nederland populair werd en Bourgogne in Wallonië en het Maasdal). Maar er viel veel meer te verdienen aan handelswaar als laken uit Vlaan deren, boter uit Holland, en die „cleyne Edammer Casekens". Maar ook wol, graan, huiden, hop, bier, potas, teer, pek, arduinsteen, schoenen en andere leer- waren als paardetuigen en zadels, spe cerijen uit Indië die overland Venetië of Livorno hadden bereikt. Het moeten wel onze landgenoten ge weest zijn, die de stokvis in Portugal introduceerden, waar de Portugezen wat 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1983 | | pagina 6