tuurlijk wilde. Voor Dien en voor Jaap,
die met een buisje in zijn keel, hoestend
en opgevend, in zijn besmeurde pyjama
zijn doodsstrijd streed. Natuurlijk kon ik
het huis niet langs de snelste route
direkt vinden, zodat er nog meer kilo
meters in gingen zitten.
Het was al knap laat geworden eer
we, na nog ergens gegeten te hebben,
weer richting Zeeland reden. Langzaam
aan kwam onze conversatie weer wat op
gang. En met grote tussenpozen telkens
weer terug op die ene vriend, die wie
weet, hoe kort nog maar te leven had.
We noemden feiten uit het verre en
nabije verleden. We hadden het al over
de begrafenis. En dan weer over zijn ju
bileums van hun trouwen en van zijn
zaak. We waren er altijd bij geweest.
Wat kunnen je gedachten dan in beslag
genomen worden! Strak turend in het
licht van de felle koplampen, vergeet
je al het andere. Voort spoedden we
door de late avond. Tot bij Breda.
En toen had je het! Scherp naar links
zwenkend bij Princeville zag ik opeens
op het dashboard het rode lichtje: ben
zinetank raakt leeg. Het lampje ging
wel weer uit, maar het was toch hoog
tijd om te tanken. Maar waar? De eerst
volgende pomp was dicht.
„Waarom rijd je zo tuttig?" vroeg
Carolien.
„Ik rijd 90, dat is niet tuttig. Dat lijkt
maar zo. We zijn toch laat. Waarom
zouden we ons haasten?"
Want ik wilde haar niet ongerust
maken. Zou het ook maar een steek
uitmaken, als ik dwars door Roosendaal
ging? Wellicht niet. Ook alles duister
als de nacht. Wellicht had ik nog de
beste kansen op de snelweg. Bij de
Wouwse Tol mogelijk. Ik stuurde het
parkeerplein op. Noppes! Alles dicht.
„Moet je tanken?" vroeg Carolien.
„Ja, eigenlijk wel. We moeten nog
een kilometer of zestig en ik kan best
een slok gebruiken."
Toen viel de stilte. Calamiteiten, on
voorziene situaties, noodgevallen, impro
visaties, netelige omstandigheden al
lemaal niks voor Carolien. Ook niet om
ergens in de nacht in een polder zonder
benzine te staan....!
Wegenwacht, dacht ik. Als ik geluk,
veel geluk heb, haal ik ergens een we
genwacht in. Maar dat geluk heb je
natuurlijk niet. Die jongens rijden ook
zo'n 90. Je haalt er nooit één inAls
ik Kapelle haal, kan ik geholpen wor
den. Want die ANWB-post is bemand.
Een horde zware motorfietsen raasde,
knetterde en zoemde langs ons heen:
jong leren volk uit Duitsland. Wel een
stuk of zeven, acht. Compleet met leren
duo-engeltjes.
Het bordje 'Provincie Zeeland' flitste
ons voorbij. Krijg je tenminste het ge
voel, dat je op eigen terrein bent. En
zeker onder hulpvaardige mensen. Maar
ik besefte meteen dat Zuid-Beveland
een beroerd lang eiland is en dat er
na de Sloedam nog een heel stuk Wal
cheren komt. Pas goed kreeg ik de smoor
in, toen het waarschuwingslampje op
het dashboard konstant rood bleef
gloeien. Dat wordt niks. Ellende met
zuur bier! Huilen geblazen..!! Het had
geen moeite gekost om me, bij de Kreek-
rakdam, braaf aan 70 km te houden.
„Je moet tanken," zei Carolien, die
het konstant brandende lampje óók zag.
„Hard benzine nodig," zei ik naar
waarheid.
In de verte, bij pompstation De Vliete
was een overdaad van rode achterlich
ten. De totale meute Duitsers had er
gestopt. Daar zijn ze open! Hoera!! Een
Nederlandse automobilist stond, porte
feuille of zo, in het Zwitsers te pala-
veren met het Leren Volk.
Nog vóór ik definitief stil stond, tikte
er iemand op mijn raampje. Een motor
man wilde DM 10,ruilen voor 10
gulden. Waarom zou ik hem niet ter-
wille zijn? Waarom rechter spelen en
de zonden der vaderen bezoeken aan
de kinderen? Maar ik bezat, naar bleek,
geen enkel briefje van 10. Wel van hon
derd, wel van vijfentwintig. Maar geen
tientje.en dat was nu juist vereist.
Want de pomp was een automaat, die
uitsluitend respondeerde op de blauwe
briefjes van tien. En op niets anders!
Veel lawaai van startende motoren en
de hele troep schoot het duister van
de polder in. De Nederlander was al
weg. Die zou trouwens zijn laatste tien
tjes wel gewisseld hebben. Laatste kans
voorbij. Met een voortdurend brandend
rood lampje op het dashboard zou ik
Kapelle vast niet halen.
Een praatpaal.Was er hieromtrent
een praatpaal? Ik tuurde de nacht in;
ook in de richting waaruit ik gekomen
was. Zinloos natuurlijk. Praatpalen
staan niet vlakbij benzinestations, want
daar is al telefoon.
Maar wat was dat? Veertig, dertig
meter terug, bij het begin van het par
keerplein ontwaardde ik vermoedelijk
de contouren van een vrachtcombinatie,
die ik al gepasseerd moest zijn zonder
opgemerkt te hebben. Toen ik er vlakbij
was, bleek het een Engelse wagen te
zijn en iemand in de kabine knipte
een flauw lichtje aan: ik was gezien.
Wat een joekel van een wagen. Zo'n
chauffeur moet gewoonweg een etage
hoger komen dan normaal, wil hij zijn
stuur bereiken.
Of hij misschien een Nederlands hon
derdje of vijfentwintigje kon wisselen?
Het ging om een tientje voor de auto
matische pomp. Hij pakte een tas naast
hem van de bank. Nee, dat kon hij niet.
Had hij dan misschien drie tientjes
voor 25 gulden en twee riksen? De
pomp was self-reading automatic, spot
ting tenners only. Hij was werkelijk
sorry, maar hij had maar één tientje.
Met een groots en machtig gebaar
sprong de jonge reus uit zijn kabine.
Het tientje in zijn hand....! Ik wist
niet wat ik hoorde: „Here you are, Sir.
This is yours!"
Maar dat kon toch niet. Ik sputterde
dat dat niet juist was, want....
„Doet er niet toe, Sir. Hebt u nooit
iemand geholpen?"
Ik stotterde wat, dat helpen en ge
holpen worden, twee aparte hoofdstuk
ken zijn.
„Maar wel uit hetzelfde boek," wist
hij zeker en lachte er bij.
„Look here, Sir, ik heb een grote baas.
Een hele grote. Hij kan het missen.
Heus. Ik geef het u graag, namens hem.
Waar woont u? Aha.... dan zien we
elkaar vast nog wel eens, want ik rijd
regelmatig op de ferry van Vlissingen."
En 25 gulden van mij aannnemen?
Volstrekt uitgesloten.
We reden weer en ik deed Carolien
verslag. Toen viel ons gesprek stil.
„Weet je, wat zo gek is?" vroeg ik
haar na enige tijd. „Dat je niet kunt
horen of woorden soms hoofdletters
hebben."
„Hoezo?"
„Nou, moet je nagaan wat die chauf
feur zegt: ik heb een Grote Baas; een
hele Grote Baas. Ik geef het namens
Hem!"
„Nee...." zei Carolien wat peinzend.
„Neen, hoofdletters hoor je niet. Maar
ja, ze worden natuurlijk wel gebruikt!"
Ode aan de St. Lievens Monstertoren.
Eeeuwen al vergingen om uw stoere trans,
en kwam aan voet soms 't Scheldewater.
De poorters van uw stad van toen en later,
verbaden vele uren om uw levenskans.
Doch sterk in stormvlaag van de tijd,
met wereldoorlog ook voorgoed verbonden
Bleef toch uw wezen schoon en ongeschonden,
en heeft men hierdoor nieuwe hoop gebeid!
En Breetvelt wist dit met zijn verf,
vereeuwigde het met 't penselen.
Zijn toren hangt nu stilaan te vergelen,
in schilderij op veler Sohouwse werf.
Met vreemden blijven wij de toren delen,
die Zierikzee betreden als historisch erf!
P. C. van Zierikzee.
Zeeland, mooi!
Wie aan de Scheldeboorden heeft gezworven,
de Zeeuwse luchten zag,
ook ruis van schelp in branding heeft gehoord.
Die heeft in 't kort bestaan aan rijkdom dit verworven:
een ruwe bolster mag,
als Zeeland maar het hart bekoort!
En blanke stranden raken nooit verdorven,
de zee spoelt af en aan met elke nieuwe dag!
P. C. van Zierikzee.
30