Het stille Zeeuwse stadje
De tweede knecht heette Johann, dat was
een Duitser. Cornelis was met zijn maat
niet erg ingenomen. (Ze moesten samen een
bedstede delen). Ze hadden nogal eens on
enigheid.
In november 1439 kwam de meester te
overlijden. De zaak bleef nog bestaan. Maar
mogen we dat aannemen? bij Johann
rijpte een plan. Hij wilde terug naar de
Heimat. Het is voor ons te boek gesteld
door een burgemeester van Haarlem, een
nakomeling van de voormalige patroon, aan
wie Cornelis zijn verhaal vertelde.
Op de Kerstnacht van 1439 gaan alle
huisgenoten naar de mis. Maar Johann ging
niet mee. Hij bleef alleen thuis. Daarmee
had hij ruimschoots de gelegenheid om zich
te voorzien van het waardevolste en no-
digste uit de drukkerij van Coster. Bij zijn
buit bevond zich ook (tenminste) één ge
drukt boek. (Het zal later moeten dienen
als een voorbeeld). Johann vertrekt met de
Noorderzon. Hij houdt zich eerst kort op
in Amsterdam en gaat van daar naar Keulen
en komt later te... Mainz! Van verbindings
lijn gesproken
In 1441 huurt hij in Mainz een winkel
werkplaats. Die had een eigen naam: „Zum
Jungen" en de patroon noemt zich Johann
Genzfleisch. Spoedig voegt zich een ander
bij hem. Een rusteloos, arm man die in
voortdurende geldnood verkeert en allerlei
middelen heeft aangewend om zich daar uit
te werken. Hij was afkomstig uit Straats
burg en had daar zijn vrouw en kinderen
in de steek gelaten. Zijn vak was slijper
van stenen (mogelijk ook lenzen) en het
maken van spiegels.
Een figuur die op gespannen voet komt
te verkeren met de overheden omdat hij
zijn beloften niet nakwam, zodat hij door
de wet gedwongen werd ze in te lossen.
De processtukken zijn later gevonden. Dat
hij zich bij Genzfleisch vervoegt is niet
geheel toevallig: ze waren bloedverwanten.
Bovendien was Johann uit Holland terug
gekeerd om in Mainz een vreemdsoortige
bezigheid uit te oefenen. Eén waar wel geld
mee te verdienen zou zijn, als je de zaak
goed aanpakte.
U wilt de naam horen van deze avon
turier? U had hem al geraden? Inderdaad:
hij heet Johann Gutenberg.
Een vak heb je niet zo-maar onder de
knie. Daar moet je op oefenen. Wat moes
ten de twee kwanten drukken? Geen nood:
had Johann Genzfleisch niet van zijn pa
troon een kant-en-klaar boek meegebracht?
Dat kun je toch nadrukken?
We weten zelfs wat voor soort boek het
geweest is. Een zgn. Donaat. Ze drukten
die met dezelfde letters waarmee de Haar
lemse meester drukte. En in hun ijver om
het vooral erg goed te doen, begaan ze een
(onvergeeflijke) fout. Ze gaan zelfs zover
dat de drukfouten van Coster's Donaat wor
den overgenomen
Wil er eens ergens een schoolmeester
opstaan? Als er in een klas door een leerling
beweerdelijk van een ander kind is over
geschreven en het wordt in alle toonaarden
ontkend, dan valt de overschrijver toch
immers door de mand wanneer hij in zijn
kopieer-ijver ook de fouten overschrijft van
degene, waarop hij parasiteerde. Niet?
Hoe ging, het verder?
Genzfleisch en Gutenberg hebben weinig
plezier beleefd van hun bedrog. Genzfleisch
is blind geworden, al had hij in 1442 wel
de nadruk van Coster's werk gezien. In het
bedrijfje is hij al spoedig van geen waarde
meer.
Gutenberg kan de zaak alleen ook niet
drijven. Daarvoor is deze avonturier wel
licht te wispelturig geweest of heeft hij
te weinig wilskracht bezeten of niet vol
doende koopmansgeest. Hij geraakte ander
maal in geldnood en hij wendt zich tot een
zekere Johann Faust. Een vermogend man,
die de hele drukkerij overneemt. Hij laat
in een kontrakt vastleggen, dat hij, Faust
notabene, de uitvinder van de drukkunst is.
Faust heeft konnekties. Hij heeft ook een
compagnon (Schöffer). En hij is geen onbe
kende bij de Aartsbisschop van Mainz. De
laatste geeft misschien niet letterlijk
zijn zegen aan de onderneming. En onder
zijn bescherming, hij heeft hoogstwaarschijn
lijk wat „gezien" in het laten drukken van
missalen, e.d. (een hele versnelling van het
monnikenwerk van overschrijven!). En voor
zien van zijn opdrachten, gaat de onderne
ming winsten maken. Het gaat beter dan
Coster in Haarlem ooit heeft kunnen
dromen.
Gutenbergbijbel.
Men krijgt in Mainz het vakmanschap
terdege onder de knie. Eer er een tien, vijf
tien jaar zijn verstreken, komt van deze
pers, die nu over een grote ervaring ging
beschikken, de wereldberoemde, fantastisch
fraaie 42-regelige Gutenbergbijbel.
Zo'n prestatie had de in eenzaamheid
experimenterende Haarlemmer nooit kunnen
leveren. Laurens Janszoon's vinding, in ver
keerde handen geraakt, komt ten laatste
toch nog in „goede" handen. Men maakt
er althans iets zeer goeds mee.
Met dit produkt was de naam van Guten
berg gevestigd en was Mainz de plaats
geworden waar de drukkunst zou zjjn uit
gevonden. En bij gevolg werd de naam van
Laurens Janszoon Coster in Europa vergeten.
Een betrouwbaar(?) Duits woordenboek
geeft: „Gutenberg, Johannes Gensfleisch zum
geb. omstreeks 1400 te Mainz, vond de
druk met gegoten beweeglijke lettertypen
uit, dreef de eerste drukkerij met Faust en
Schöffer; 42-regelige Gutenbergbijbel om
streeks 1453 '56 gedrukt".
Gutenberg en zijn blinde bloedverwant
moesten het dulden, dat het nieuwe com
pagnonschap de vruchten plukte van het
zaad, waar zij ook niet eerlijk aan gekomen
waren en daarom moesten ze wel zwijgen.
Want nooit konden de bedriegers hun stem
verheffen tegen Faust en Schöffer.
Gevolg: men heeft verscheidene eeuwen
geloofd, dat de beide laatsten de feitelijke
uitvinders waren. Maarmen heeft (in
Duitsland!) de zaken in later jaren „onder
zocht" en toen stuitte men opGuten
berg. Natuurlijk werd hem postuum „recht"
gedaan. Maar die halve waarheidzou
dat geen hele leugen zijn? Waar zijn de
„documenten" van dhr. Schalken? Weet hij
van een verbindingslijn Mainz—Haarlem?
Natuurlijk hébben de Duitsers niet zonder
luidruchtigheid de vinding opgeëist als een
vrucht van de Duitse geest. Te laat hebben
Nederlandse onderzoekers hun stem (vooral
in het buitenland) doen horen ten gunste
van de werkelijke waarheid.
Laurens Janszoon Coster kent niemand in
Europa en heeft slechts in Nederland een
(beetje) naam. Maar dat heet dan „klets
praat".
De drukkunst zal eens niet in Haarlem
zijn uitgevonden. Hoe is het dan toch be
staanbaar, dat in zeg maar 1485 er
in Haarlem meesterlijke knappe boeken
werden gedrukt?
Verzeeuwsing van „Het eenzame Stadje"
door Laurens van der Waals.
„Zeeuwse stadje, in 't zunnetje gelege",
dat weien en nog meer weien om z'n éigen 'ad,
was as 'n breekbaer plaetje tegen
de varte, die vol mie fiene glanzen zat;
het was een gries-rööd plaetje voor
het blauw geschove, waerdat de waereld goeng teloor.
As je korter bie kwam lanks de witte wegen,
tot vlak bie 't stadje dat glad op z'n eigen bleef,
konne binnen wê straeten weze en ok stegen
en kiek: 'n wolkje dat'r boven dreef,
en bie den ouwen toren, dat stoeng glad nie gek!
'n 'uusje mie rooie pannen as z'n dek.
Binnenin dat stadje bloeiden gouwe regen.
'n joenge veint stoeng dae die mien bekeek;
alleenig toevallig kwaem je soms 'n ander tegen,
iederéén keek of'n mien ergens mie verg'leek;
toen de torenklokke duud'lik sloeg
was 't net of'n mien wat vroeg.
Ja, 'k weet 't 'eel vee is glad nog nie gezeid
over 't ouwe, 't mooie dat in dat stadje was:
over 't lachje van 'n erge lieve meid
en zunnefloenkers in oud paersig glas,
't stad'uus dat dae stoeng, zoo mooi, zoo rieke,
gelukkig meinsen: je kunt'r zelf gae kieke.
(Verzeeuwst deur J. Kousemaker)
15