„Die komme nie mie een karre," meende
Toon van 't Westeinde, „die komme mie
'n auto. Daar kan Paulus makkelijk inge-
stouwd worden."
„Als, hoor je, als het niet om antiek
gaat," opperde Kees Remiense. ,,'t Kan net
zo goed baldadigheid wezen
„Niks daarvan," zei Toon Verbeem. „Bal
dadigheid is 't niet. Want dan was de boel
aan scherven geslagen en d'r is niks kapot."
„Dat is zo," zei Maerten Verdoenk. „Dat
deden de beeldenstormers immers ook."
..'t Is antiek-stelen, dat is het vast," her
haalde Driediek.
En toen deed Keesje Riek zijn verhaal.
De oude pastoor Stieger zat te mijmeren.
Nu al enkele dagen achtereen. Dat deed hij
in zijn pastorie, dat deed hij in zijn kerk.
Hoe was dat nu toch mogelijk? Waar was
zijn Petrus gebleven? Spoorloos was hij de
parochiekerk uit. En spoorloos bleef hij.
En dan dat verhaal van Keesje, de vader
van Lamme PiertjeKeesje zou een paar
borreltjes te veel opgehad kunnen hebben.
Hij was met Keesje gaan kijken naar de
plek waar die de vent met het zaaikleed
meende gezien te hebben. Dat zaaikleed
ookWas dat een aanwijzing? Maar ze
vonden geen spoor, geen spoor. De rijks
politie was erin gemoeid. Voor 't geval
het diefstal was. Die vond evenmin een
spoor. Zelfs niet van braak.
Zo was dat nu intussen al enkele weken.
De pastoor knoopte zijn jas dicht, zette
zijn hoed op zijn sneeuwwitte haar en ging
nog maar eens naar zijn kerk. Voor de
zoveelste keer. Om er te mijmeren.
Het was allemaal te wonderlijk. En won
deren waren de wereld uit. Of niet? Mocht
een oude pastoor twijfelen aan wonderen?
Mochten zijn beminde gelovigen eraan twij
felen? Nu in deze twintigste eeuw? Nu nog
geloven? En dan in zijn eigen parochie?
Als 't nu ergens ver weg geweest was.
Maar hier!
En het verhaal van Keesje Riek dan? Had
Keesje een snee door z'n neus gehad?
Hij zette zich op een bank in de kille,
lege kerk. Het werd al duisterder. Gisteren
had hij hier ook gezeten. Wel meer dan
een uur. Tot hij, verstijfd van kou, was
teruggegaan naar zijn pastorie.
Gisteren had hij zich al peinzend af
gevraagd, als het nu eens geen antiek-
- «SBB
diefstal was en als het relaas van Keesje
nu eens hout sneed. Als het om iets boven
natuurlijks ging, waarom Keesje dan niet?
Zei Maria niet in het Magnificat: „Hij slaat
trotsen van hart uiteen. Hij verheft de
gerineen?" Trots van hart was Keesje Riek
niet. Maar een geringe was hij zeker wel.
En bovennatuurlijkZou God er dan
een bedoeling mee hebben? Welke bedoe
ling dan wel? Toch niet om hem, een oude
pastoor die zijn Heer trouw gediend had
ja toch? meer dan veertig jaar trouw,
trouw gediend had toch niet om zo'n
pastoor te pesten?
God pest de mensen niet! De gedachte
alleen al was onbetamelijk. God had een
weg met de mensen. Een weg voor ieder
apart. Zoveel mensen, zoveel wegen. Een
weg voor pastoor Stieger, voor Keesje Riek
met zijn lamme zoontjeGod, wat 'n
kruis voor de ouders. Zo'n gebrekkig ke
reltje! Wat 'n kruisJe zou er tegen
in opstand komen. Tegen zo'n kruis.
Maar Petrus was weg. Spoorloos. Petrus
met zijn sleutel en zijn kruis. Kon God
daarmee een bedoeling hebben? Welke dan?
Hoe komt een dorpspastoor achter de be
doelingen van de Schepper? „Daar kom je
nooit achter, Frits," hoorde hij zich ineens
hardop zeggen. „Nooit!"
Twee dagen later zat hij weer in de ijs
koude kerk naar de lege sokkel te staren
waarop hij zo deerlijk zijn Petrus miste
met zijn sleutelDie paste op de hemel
poort. Als Petrus daar kwam voor te staan
kon hij hem openen. Petrus wel. Hij kon
er zelfs binnen gaan. Weliswaar was de
sleutel van hout en in geen eeuwen ge
bruikt, maar misschien werd dat langzaam
aan wel meer dan tijd. Duizend jaren zijn
in Zijn ogen als één dag.
Die sleutel. Altijd had hij, zichtbaar voor
alle parochianen op Petrus' dijbeen gehan
gen. Als een symboolHoewel het
was de sleutel. Zou pastoor Stieger de
bedoelingen van God kunnen doorgronden
als hij zelf de sleutel had?
Petrus had ook een kruis gedragen op
zijn linkerschouder. Een zwaar houten kruis.
Nu ook al eeuwen. Je zou ertegen in op
stand kunnen komen. Tegen het kruis dat
je te dragen krijgt.
Kort voor Kerstmis, één of twee dagen
misschien, zag Louwtje van den Dries, toen
het begon te schemeren, de pastoor weer
naar de kerk gaan. Het was in het hele
dorp bekend geworden: tussen licht en don
ker ging meneer de pastoor naar zijn kerk.
Hij miste zijn Petrus zoPastoor Stieger
had verdriet. Zo'n oude, goede man moest
toch geen verdriet hebben, eigenlijk. Ze
zouden hem zijn Petrus terug moeten kun
nen geven. Maar ja
Toen Keesje Riek (een haas onder zijn
duffel), oplettend en behoedzaam door de
stille nacht voorbij de kerk liep, brandde
daar een flets licht. „Sakkerju," zei Keesje,
„waarom dat miezerige licht in de kerke?
Zijn ze soms voor de variatie Paulus aan
het inpakken?"
Hij ging naast de geveegde tegels van
het kerkepad lopen, door de sneeuw, om
geen gerucht te maken met zijn klompen.
De deur van de kerk was open. Keesje
deed zijn klompen uit in het voorportaal
en legde de dooie haas behoedzaam achter
de voordeur. Langzaam, langzaam en voor
zichtig duwde hij de gecapitonneerde tocht
deur op een kiertje. Binnen werd er gepraat.
Duidelijk hoorbaar was er een stem, al kon
Keesje geen woorden onderscheiden. Be
halve het schijnsel van een stuk of zes
kaarsen bij het altaar, was de kerk onver
licht. Wat gaven zulke kaarsen anders nog
een massa licht, zeg!
Voetje voor voetje ging hij een aantal
passen verder op zijn kousevoeten. Hij ver
stond nu zowat hetgeen er gezegd werd.
Het was meneer de pastoor die stond te
praten. Tegen wie? Hij stond wel op de
preekstoel, maar Keesje kon geen mens
gewaarworden. De kerk was volkomen leeg
en hol en vooral koud.
dagenlang nagedacht, beminde gelo
vigen, of er soms een bedoeling stak achter
het verdwijnen van Petrus' beeld." Dat
hoorde Keesje van de preekstoel af de kerk
inklinken.
„Hoe zouden wij, gewone mensen, de
bedoelingen van God duidelijk weten? En
als het vandaag het Hoogfeest van Kerst
mis is (maar het was nog helemaal geen
Kerstmis, zei Keesje bij zichzelf. Wat is
dat nou?), verstaan vye dan de bedoelingen
van God? Daarvoor hebben wij aan onze
sleutelring geen sleutel die er precies op
past. Weet U, beminde gelovigen, ik heb
urenlang erbij stilgestaan. Ik kreeg een
gedachte. Ik werd vervuld van een idee.
Was het misschien een visioen? Misschien
een verklarend gezicht? Ik dacht aan de
sleutel van Petrus. Die past wél, dacht ik.
Ik zag Petrus bij de hemelpoort. Met zijn
sleutel en zijn ontzettend zware kruis. Een
kruis waartegen je in opstand zou komen.
In de naam yan de Drievuldigheid opende
Petrus de poort en daar stond hij oog in
oog met de Almachtige
Keesje Riek kwam dichterbij. Hij wilde
er nu geen woord van missen, nu pastoor
Stieger in de lege kerk, voor zichzelf alleen
stond te preken.
„Petrus," sprak de Almachtige, „wat komt
gij hier doen?"
„Heer," antwoordde Petrus, „ik kom me
beklagen. Ik sjouw nu al zoveel eeuwen met
dit vermaledijde kruis hier. Het doet me
zo zeer, Heer, het geeft me zo'n pijn
Vergeef me, maar kunt u het niet van me
afnemen?"
„Neen, Petrus," zei de Heer. „Van u af
nemen kan ik niet. Ik kan wel met u mede
lijden. En dat verlicht, nietwaar?"
„Jazeker Heer," antwoordde Petrus. „Ik
weet dat het verlicht. Maar dat verdommese
kruis wordt er niet lichter door. Hebt u
14