HET WINTERSTRAND
resterende deel van het meer kent geen
veranderingen. Voor de forelzone is tevens
een verbod op voeren (b.v. maden) inge
steld, ook het inrichten van voerplaatsen
is verboden.
Tegenover deze beperkingen staat wel
meer dan een verdubbeling van het aantal
vissen dat uitgezet gaat worden. Het stre
ven is, dat er in zes uitzettingen per jaar
8.000 kg forel uitgezet zal worden. Een
eenvoudige rekensom leert, dat er dan
8.000 x 5 40.000 (en eerder meer dan
dit aantal) uitgezet zullen worden. Er zal
iedere keer een geruime tijd tussen twee
uitzettingen zijn.
Voor de palingvisserij is besloten het
aantal uit te zetten glasaal te verdubbelen.
Verder is het nog vermeldenswaard,
dat er geprobeerd zal worden in de om
geving van Kortgene Wolphaartsdijk
plm. 2.000 kg maatse schar uit te zetten.
Teneinde problemen tussen walvissers en
bootvissers te voorkomen, moeten boot
vissers minimaal 80 meter uit de wal blijven.
De problemen met de andere waterrecre
anten liggen wat dit betreft heel wat moei
lijker. Hopelijk komt hier ooit ook nog
wel eens verandering in.
Goede vangst.
Door: Tipgever.
Schrijver dezes heeft een afwijking, maar
hij ondergaat de gevolgen ervan met plezier,
in de wetenschap dat hij er niet alléén
mee aangehaald is. Deze jongen voelt zich
namelijk het best op onze stranden thuis
in najaar en winter; en dan bij voorkeur
als het stormt. Het zomerse strand heeft
voor hem wegens niet nader aan te duiden
redenen geen enkele bekoring.
Het is heerlijk om bij een stijve bries
of tot stormkracht aangewakkerde wind een
flinke strandwandeling te maken. De immer
aanrollende bruisende watermassa's zorgen
voor een niet aflatende melodie, waarvan
de grondtoon altijd dezelfde is en zal blijven.
Deze tijd, van toch wel gewaardeerde
welvaart, kweekt zittende mensen. In het
normale arbeidspatroon zijn weinig moge
lijkheden voor noodzakelijke lichaamsbewe
gingen meer. Een kustwandeling langs de
vloedlijn is daarom lichamelijk een zeer
gezonde bezigheid. En: het verfrist óók de
geest! U zult bemerken, dat u niet alleen
bent; er zijn vele „lotgenoten", die het
strand met u delen.
Een bezigheid waar welhaast iedere
strandbezoeker, groot of klein, zich mee
bezighoudt, is het jutten. Kijken wat er
zo al op de vloedlijn aangespoeld ligt.
Uiteraard zijn dat in de eerste plaats
zaken, die direct verband houden met het
leven in zee. Zoals schelpen, zeesterren, ei-
kapsels van de Hulk, die sponsachtige din
gen en rugschilden van de Pijlinktvissen. U
weet wel: die langgerekte plat-ovale dingen,
die als zeeschuim in de vogelwinkel ver
kocht worden, om in de kanariekooi te
hangen.
Op onze Zeeuwse stranden worden ook
veel fossiele schelpen aangetroffen en even
zo oude haaientanden. Deze laatste vooral
bij Cadzand. Wat voor soorten schelpen
er allemaal te vinden zijn, zou ik u nau
welijks kunnen vertellen. Ik ken er zelf
maar een paar van.
Jammer genoeg, vindt u er ook de res
tanten, en wel in de meest uiteenlopende
zin, van onze consumptiemaatschappij; in
de vorm van weggeworpen verpakkingsma
teriaal en dergelijke. De zee heet alles wat
daarin wordt geworpen terug te geven. Het
bewijs daarvan vindt u op het strand, als
een schrille dissonant in één van onze nog
meest natuurlijke landschappen!
Mij bekruipt altijd de vraag: Moet dit
nou? Het excuus van, waar moet je op
open zee anders met die rommel naar
toe, raakt natuurlijk „kant noch wal". Wan
neer de flessen en de dozen nog gevuld
zijn, weet men ze ook te bergen. Ik kan
het niet anders dan als gemakzucht zien,
plus een grote dosis gebrek aan verant
woordelijkheidsgevoel.
In hetzelfde kader, maar nog veel erger
lijker, moeten we de stookolielozingen be
zien. Een tocht over het strand levert in
de winter altijd wel enige vogellijken op,
die daarvan het slachtoffer zijn geworden.
In veel gevallen betreft het hier zeeëenden
en zeekoeten. De eersten zijn van nature
geheel zwart; de anderen van onder wit
en van boven zwart. Beide soorten zijn echte
zeevogels, die weinig binnendijks komen en
bijna nooit op het droge; behalve tijdens
de broedtijd. Slapen, poetsen, eten, alles
doen deze dieren op de open zee. Het maakt
ze daardoor veel kwetsbaarder voor de olie,
die veelal ver buitengaats gedumpt wordt.
Genoeg echter hierover, er zijn op onze
winterse stranden ook nog andere dingen
te zien, dan alleen maar onprettige zaken.
Meestal hoor je bij het betreden van het
strand onmiddellijk wel ergens het zeer
karakteristieke geluid van de Scholeksters,
die met hun „tepiet, tepiet, tepiet" direct
de aandacht op zich vestigen. Het zwart/
witte verenkleed, in combinatie met de fel-
oranje poten en snavel, zijn niet te ver
warren met welke andere vogelsoort dan
ook. De vogels hebben sterk zijdelings afge
platte snavels, waarmee ze zeer behendig
zelfs „ondergronds" mossels en kokkels we
ten leeg te „peuteren".
Altijd staan er wel ergens een aantal
Zilver- en/of Grote Mantelmeeuwen u met
hun arrogante uiterlijk te observeren. Wan
neer de gelegenheid zich voordoet, moet u
ze maar eens goed bekijken. En daarbij
vooral op de „keiharde" ogen letten.
Ik heb u weieens verteld over de grote
zwermen Bonte Strandlopers, die bij opko
mend getij nabij de schorrengebieden te
bewonderen zijn. Nagenoeg uitsluitend op
het strand treffen we zeer regelmatig een
familielid daarvan aan. Namelijk: de Drie-
teenstrandloper.
Het zijn tamelijk tamme diertjes met de
grootte van een spreeuw, die er een zeer
specifieke vangtechniek op na houden. Ze
zijn altijd met meerdere exemplaren bij
elkaar, tot enige tientallen, en rennen achter
iedere terugrollende golf aan. Daarbij kleine
zeebewoners, die niet snel genoeg met het
water terug kunnen komen, oppikkend. Het
is een boeiend schouwspel om deze aktieve
en ontzettend snelle vogel heen en weer
te zien rennen op het ritme van de golven.
U moet wel goed opletten om ze te zien.
Ze vallen namelijk in het geheel niet op
met hun volledig witte onderdelen en hun
blauwgrijze rug en kop. Aan de schouders
is een zwart vlekje het enig opvallende
kenmerk.
De Drieteentjes demonstreren in de zomer
een totaal ander verenkleed. Dan zijn rug,
kop en bovendien de borst, warm oranje
bruin. Dit zogenoemde broedkleed krijgen
we echter maar sporadisch te zien en dan
alleen nog als we een beetje geluk hebben.
Het betreft dan vogels, die vroeg in het
najaar (augustus) terugkomen uit de arc
tische toendra's, of eind april wanneer de
laatste onderweg zijn naar hun broedge
bieden.
Een ander familielid van deze vogelgroep,
namelijk de Paarse Strandloper, komt ook
verreweg het meest aan de kust voor. Wan
neer er twee of drie exemplaren van deze
vogelsoort bijeen zijn, is het al veel. Hij
komt ook veel schaarser voor, dan z'n
bedrijvig familielid, dat ik hiervoor be
schreef. En is daarbij een stuk kalmer van
20