Goed nieuws, als
Jaarklassen 75 en"76 tong zijn vrij goed
Ook jonge kabeljauw in opmars
als deze op zout water uitgezet wordt.
Regenboogforel is een grotere zwerver; de
Beekforel is meer een standvis.
De eerste vier jaren werden er elke keer
36.000 tot 40.000 stuks vis uitgezet. Tegen
woordig zijn de aantallen per jaar gezakt
tot een 15.000 stuks. Het eerste jaar werd
een aparte vergunning voor het vissen op
forel ingesteld. Hier is men snel vanaf
gestapt, omdat bleek dat er soms een hele
familie op één vergunning viste. Controle
op deze praktijken was bijna niet mogelijk.
Ook werden er zakken vol forel meege
nomen en hierom heeft men destijds ook
een vangstlimiet ingesteld van vier forellen
per visdag per vergunning. Men mag slechts
vier forellen in het leefnet hebben of op
een andere manier bewaren. Heeft men er
meer dan deze vier voorhanden, wordt men
geacht zonder vergunning te vissen.
Wat het wegtrekken betreft, even het
volgende: Een heel klein percentage van
het uitgezette materiaal wordt buiten het
meer gevangen, zowel op de Oosterschelde,
als in het kanaal door Walcheren. Het
merendeel van de vissen leggen in een jaar
tijd een betrekkelijk kleine afstand af. Uit
vroegere onderzoeken is komen vast te
staan, dat de afgelegde afstanden 5 a 10 km
bedragen. Het ligt in de bedoeling dat
de forel in de komende jaren weer een
belangrijke rol moet gaan spelen.
Nu gebleken is, dat de merkakties niet
de juiste gegevens opleveren, hebben we
een andere methode gevolgd om de ge
gevens toch binnen te krijgen. Samen met
nog drie andere serieuze sportvissers hou
den wij met z'n vieren regelmatig vangst
enquêtes als we gaan vissen. Wij beschikken
over standaardkaarten, die we door middel
van vragen aan de collega-vissers dan in
vullen. Al de verzamelde gegevens blijven
volledig anoniem en het is geen controle
op het naleven van de spelregels.
We vragen zoal: 1. Woonplaats, dit is
om te zien welk percentage van de vissers
uit de omgeving en welk deel van verre
komt. 2. Tijd van aankomst en vertrek.
Hieraan kunnen we de gemiddelde lengte
van de visdag zien. 3. Vangsten. Hoeveel
Regenboog- en Beekforel er gevangen wordt.
4. Aantal hengels, soort van hengel en aas
soort. 5. Ook wordt de datum en het gebied
van de visserij ingevuld.
Mocht u door één van ons vieren deze
vragen gesteld worden? Wilt u dan zo
vriendelijk zijn de volle medewerking te
verlenen? Het is in uw belang en dat van
de mede-sportvissers. De verkregen gege
vens worden aan de heer Ir. B. Steinmetz
of één van diens medewerkers overhandigd.
Deze heer Ir. B. Steinmetz is verbonden
aan het Ministerie van Landbouw en Visserij
In 1977 is het vraagstuk Regenboog- en
Beekforel opnieuw ter hand genomen. Er
wordt nu ook naar een verbeterde manier
van uitzetting gezocht. 1976 is alle vis
aan de Veerse Dam uitgezet en dit had
tot gevolg dat er vangsten gedaan werden
van 60 tot 100 stuks per dag. Laten we
het voorbeeld van honderd vissen per dag
even nader bekijken. We mogen er vier
meenemen, dus zullen er 96 teruggezet
moeten worden. Nu hangt het van de ma
nier af hoeveel van deze 96 vissen het
avontuur zullen overleven. Worden ze aan
de worm gevangen en wordt er geprobeerd
de haak te verwijderen, dan zal een groot
gedeelte dood gaan. Wordt de draad direkt
na de vangst doorgeknipt zal er een groter
gedeelte het avontuur overleven. Worden
er in zo'n geval de vangstlimieten niet
overtreden, zal er toch een groter gedeelte
dood gaan.
Daarom heeft men vorig jaar 1977 de
vis vanaf een boot uitgezet. Nu is er nog
maar een heel klein gedeelte van deze
uitzetting gevangen. Dus moeten we een
tussenvorm zien te vinden, zodanig dat
het mogelijk moet zijn een twintig vissen
per dag te vangen.
Het positieve van de uitzettingen van
1976 bleek deze winter door de vangsten
van grotere vissen. Er is dus een redelijk
percentage van die uitzetting overgebleven
en op de plaats van uitzetting gebleven
of teruggekomen. Voorjaar 1977 zijn van
de beide forelsoorten 500 stuks gemerkt en
ongemerkt uitgezet. Van de Regenboogforel
zijn er 33 gemerkte teruggemeld en van
de Beekforel geen enkele. Bij het systeem
van vangstenquêtes krijgen we ook betrouw
bare gegevens over de niet-gemerkte vissen.
We proberen zoveel mogelijk zelf te con
stateren of het Regenboog- of Beekforel
betreft. Velen kennen het verschil tussen
deze twee soorten nog steeds niet.
De uitzettingen worden bij voorkeur ge-
De zeehengelaars kunnen de komende
jaren weer betere tongvangsten verwachten,
als de beroepsvissers van de Noordzee zich
aan hun quota houden. De jaarklasse 1975
blijkt wat sterker te zijn, dan aanvankelijk
werd verwacht. Ook de jaarklasse 1976
van de tong is iets beter dan gemiddeld,
zelfs groter dan 1975. Er is dus alle kans,
dat er in 1978 en volgende jaren weer betere
tongvangsten voor beroeps- en zeehenge
laars mogelijk worden.
Volgens de RIVO-bioloog dr. J. de Veen is
het echter zaak de tongstand te sparen om
de kansen op een goed broedjaar door een
grote geboortegolf te behouden. De tong,
die enkele tientallen jaren geleden in twee
jaar of iets meer naar consumptieve vol
wassenheid van 24 cm (de wettelijke maat)
groeide, is nu al in één en driekwart jaar
aan de wettelijke maat.
Er is door de overbevissing van diverse
vissoorten op de Noordzee, o.a. van de
platvis, een rijkere voedselsituatie voor de
resterende platvissen ontstaan. Ook het
gebruik van steeds zwaardere wekkers voor
de schrob- en trawlnetten is oorzaak, dat
er kennelijk veel dieper in de zeebodem
wordt gewoeld om de tong en schol te
vangen. Er komt door het omploegen van
grote oppervlakten van de Noordzeebodem
ook veel voedsel zoals wormpjes en andere
organismen bloot, die voor het ophappen
liggen. Er azen grote hoeveelheden vis op
de omgeploegde bodemstukken achter de
trawlers en kotters.
Dankzij deze groeiversnelling bij de tong
komt de jonge tong, die in 1975 geboren
is al vlot binnen twee jaar, dus zeker in
het voorjaar 1978, als maatse vis in de
vangst. Ook de zeehengelaars in de kust
gebieden gaan van deze lichte verbetering
van de tongstand profiteren.
Er zijn volgens de biologen in 1975 zeker
70 tot 75 miljoen jonge tongetjes geboren,
daan wanneer het Veerse Meer op zomer-
peil is of juist op winterpeil gebracht is.
Dit wordt speciaal gedaan opdat spuien
of oplaten van water geen invloed op de
spreiding van de vis zal hebben.
De soort forel van tegenwoordig is van
dezelfde stam als die van de eerste uit
zettingen. Als ik de vangsten van vorig jaar
winter en deze winter vergelijk, blijkt dat
het aantal van dit jaar slechts 10 procent
van het aantal van vorig jaar is, maar
de gemiddelde lengte per vis is stukken
groter. Vorig jaar was er maar een enkele
vis boven de 30 cm bij. Dit jaar waren
er van de 50 vissen slechts 19 stuks 30 cm
of kleiner. De rest was tussen 30 en 55 cm.
Tien stuks waren groter dan 40 cm. Kwa
litatief was de vis stukken groter dan vorig
jaar en ergens krijg je door de aanwezigheid
van zulke grote vissen een veel interes
santer viswater.
in 1976 ongeveer 85 miljoen stuks. Ook de
jaarklasse kabeljauw van 1976 is bijzonder
sterk. Er zijn de afgelopen maanden grote
aantallen van deze gulletjes van 20 tot 25
cm weggevangen. Volgend jaar zijn ze al
een halve meter groot.
Er is dus ook voor de komende jaren
beslist veel sport op de kabeljauw te ver
wachten. Er zijn zeker 400 tot 500 miljoen
jonge gulletjes van de jaarklasse 1976
in de Noordzee, voorspelt dr. Niels Daan.
Dit winterseizoen waren ze nog te klein,
al zijn er al miljoenen als lekkerbekjes
(vervanging voor wijting bij de vishandel)
in de braad- en fritespan verdwenen. Er is
dus weer alle kans op betere vangsten, ook
al omdat de stand van de schol erg meevalt.
Er liggen vooral in Zeeland en op de
Wadden goede vangstkansen. Het blijkt, dat
door het graven van de diepe tankergeul
bii Rotterdam er de laatste jaren meer ver
ontreinigd Rijnwater voor de kust komt
en dichter bij de kust blijft hangen. Dit vuile
water trekt met het vloedoverschot naar
het noorden. Het Zuid-Hollandse en Zeeuw
se kustgebied bezuiden de Nieuwe Waterweg
heeft daar wat minder last van natuurlijk
en blijft goeddeels vrij van dat vuile water.
Ter hoogte van de Wadden is al dat vuile
Rijnwater weer een stuk hersteld door het
enorme resevoir van schoon vloedwater dat
er doorheen spoelt op de tocht langs de
kust. Het is echter wel duidelijk, dat het
Zeeuwse kustgebied ook voor de visserij
altijd vrij blijft van dat vuile water, dat
overigens niet alie vis verjaagt. Zo erg is
het nu ook weer niet. Als recreatie-provincie
blijft Zeeland dus in de goede hoek liggen.
Belangrijk wordt trouwens, ook voor de
waterkwaliteit voor de Zeeuwse kust, dat
de sluis in de Greveüngen-Brouwersdam in
de toekomst alleen water gaat uitlaten uit
de Grevelingen als het getij gunstig is. Men
kan dan rekening houden met de eisen
van een open Oosterschelde.
Tekst: Cor van Heugten.
8