Houtzaagmolen (19de eeuw) aan 't Sas te Zierikzee, geschilderde voorstelling. ze de 4 grooten per zak in 1563 beter dan 30 of 40 jaar tevoren 2 grooten. Zij klaagden dat ijzer, zeilen, weiden, kar en paard meer dan tweemaal duurder waren en het werkloon naar evenredigheid. In 1599, toen er nog 9 windkorenmolens waren, verzochten de molenaars geen nieuwe molens meer te doen bouwen, daar men meende met 4 of 5 toe te kunnen ko men. De Raad nam het verzoek in gunstige overweging. In de loop der 16e eeuw vonden we ze nog vermeld. In 1529 besloot de raad de Schorsmolen niet tot korenmolen te laten maken, om de huidennering in stand te houden, maar hem van stadswege te laten bemalen. In 1555, toen door een geweldige storm vele molens in Schouwen omwaaiden, werd ook de molen „de Slabbe" buiten de Nobel- poort omver geworpen. Kort tevoren was hij voor 80 pond Vlaams of 480,— ver kocht. In 1568 wordt de molen „in de hooch Molestrate" als oliemolen vermeld. Deze komt echter op de plattegrond van Jacob van Deventer uit midden 16e eeuw niet voor. In 1571 werd aan Pieter Pieterse Bak ker toegestaan in de Lange Nobelstraat een oliemolen te zetten. Reeds in de 16e eeuw kwam het voor, zoals nog tot het laatst der 18e eeuw het geval was, dat de korenmolens hier, ieder voor de helft, aan 2 eigenaars behoorden. In 1604 werd de korenmolen op de Nieuwe Haven, bij de Molenstraat, en die vóór het graven der haven in 1597 gedeel telijk op de walmuur had gestaan, op order van Burgemeester en Schepenen „omme zeker bedacht ende politique re denen" afgebroken. De afbraak bracht 393 op. Dat een plaats op de stadswallen een gezochte gelegenheid was om molens te bouwen, was te Zierikzee meer dan eens gebleken. Zo stond op het eind der 16e eeuw op de stadswal, dicht bij het toen al vervallen klooster der Drie Koningen een korenmolen, die in 1733 afgebroken is. Ook vroeger hadden, net als nu de molens eigen namen. Een molen buiten de Zuid- wellepoort heette „de Blomme", welke naam later overging op de in 1661 gebouwde en in 1898 afgebroken molen bij de Westbrug, die „de Bloeme" heette. In 1597 wordt de molen op de Zuidzelke genoemd „de For tune" en in 1596 een korenmolen buiten de Nobelpoort „het Crackeelken". De kra- keelput bij het kaarskenswater zal daar naar genoemd geweest zijn. Zo stond er ook een molen op de stadswal, aan het eind der karnemelksvaart, die „de Flesse" heette en in 1727 afgebroken werd. Honderd jaar was de gildebrief van 1506 van kracht geweest, toen de Raad op 29 april 1607 een nieuwe vaststelde, waarin nog vele bepalingen van de oude overge nomen werden, o.a. nog het verbod voor molenaars om 's zaterdags ter markt te komen, de karren op de vroeger gemelde plaatsen te zetten, enz. Een eigenaardige zaak deed zich in 1658 voor. Bij de ordonnantie van 1637 hadden de Staten van Zeeland bepaald, dat koren molenaars bij ede verklaren moesten niet te zullen frauderen jegens de pachters van de belasting op het gemaal. In 1658 nu bleken alle molenaars te Zierikzee en ook enige anderen van Schou wen ongenegen te zijn die eed af te leggen en lieten liever hun molens stilstaan. Daar dit voor de burgers moeilijkheden gaf, kwam de stedelijke regering tussenbeide en besloot, om alle weigerende molenaars het poorterschap te ontnemen, en binnen 24 uur de stad en poortambacht te verlaten. Dit raadsbesluit op 20 oktober 1658 ge nomen, werd de andere dag onmiddellijk uitvoerbaar verklaard, en de weigerenden door de stadsbode aangezegd de stad te verlaten onder bedreiging zwaar gestraft te zullen worden. De molenaars hielden aanvankelijk voet bij stuk en verlieten de stad, maar in de vergadering van de Raad van 31 oktober werd reeds meegedeeld, dat ze berouw toonden, en keerden terug in de stad en werden tot de eed toegelaten. Eén der molenaars Gerrit Davidse Hol lander, had zijn molen zelfs verkocht, maar deze werd door de stad genaast. In no vember verzocht hij de Raad vergiffenis van zijn weigering en vergunning om weer te malen. Blijkens een plattegrond der stad van 1644 stonden in en bij Zierikzee de volgende molens: één op het Blauwe Bolwerk, één buiten de Zuidhavenpoort (op de Molen berg), twee buiten de Zuidwellepoort, één op de hoogte bij de Schorskamertjes en één op de wal bij het lange pad. Op de plattegrond in 's Smalleganges kroniek, getekend plm. 1685 zijn de twee molens buiten de Zuidwellepoort verdwenen, die bij het lange Pad bestaat nog, bij de Schorsjes, op het Blauwe Bolwerk en op de Noord-Zelke, die buiten de Zuidhaven poort verdwenen (verkocht in 1673) en zijn er drie bij gekomen, n.l. bij de Karne melksvaart (gebouwd in 1669 en afgebroken in 1726) op de wal bij de Westbrug (de Bloem gebouwd 1661 afgebroken 1898) en bij de steenbakkerij (gebouwd 1660 voor houtzaagmolen). In 1610 werd toegestaan de molen buiten de Nobelpoort te verzetten en tot schors molen te veranderen; in 1613 werd de molenaars, zolang zij in het gilde waren, verboden lid te zijn van het bakkersgilde en werd hun voorts verboden beneden het gestelde loon te malen. In 1621 werd hun verboden meel te verkopen, wat slechts door afzonderlijke meelverkopers mocht plaatsvinden. In 1622 wordt aan de Oostzijde van de Lange Nobelstraat een oliemolen vermeld, en werd de Schorsmolen buiten de stad, wegens aanleg van versterkingen, verzet. In 1630 werd aan de molenaars toegestaan, wekelijks van iedere gildebroeder 4 grooten (10 cents) te mogen heffen tot onderstand van arme lieden in het gilde. In 1655 worden in de Lange Nobelstraat twee oliemolens vermeld, één aan de Oost en één aan de Westzijde. In 1659 werd de boekweitsmolenaar in de Lange Nobelstraat kerkelijk gecensureerd, omdat hij 's zon dags gemalen had. In 1660 wordt op de Schuithaven aan de Noordzijde, een Gort molen genoemd, welke „de gulden Leeuw" heette. In datzelfde jaar werd door Jacob Lievense Herder een zaagmolen gebouwd aan de steenbakkerij bij de Nieuwe Haven. Ook werden de beide molens buiten de Zuidwellepoort in dat jaar nog vernoemd, de ene heette „de Blomme" en de andere „het Gasthuis". Deze molens ziet men op verschillende gravures afgebeeld. In 1661 werd aan het molenaarsgilde toegestaan, in plaats van een omgewaaide korenmolen een dito te plaatsen op de waltoren aan het eind der Regenboogstraat, bij de Westbrug. Deze molen behoorde laatstelijk aan Hendrik van Dijke en werd in 1898 afgebroken. In dat jaar verzocht het gilde ook om niet meer dan 7 molens 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1978 | | pagina 9