een klein exemplaar: een zogenaamd po sitief, wat maar één manuaal heeft. Dat instrument was in 1596 versleten en toen kochten de kerkmeesters een nieuw. Dat werd in 1648 afgebroken nadat het vanaf 1636 al niet meer bespeeld werd. Leuk om te weten is, dat er toen voor het orgel een speciaal „orgelsolderken en blaashuisken" was, waarvoor rond 1595 nieuwe sleutels werden gemaakt. Daarna had de kerk van Tholen twee eeuwen lang geen orgel. Opvallend, want juist na de reformatie gingen veel grote steden het orgel in ere herstellen. De Hervormde Gemeente van Tholen ging pas weer in 1900 tot de aan schaf van een nieuw orgel over en dat werd geleverd door Johannes Hilboesen in Amsterdam. Het was een instrument met twee klavieren en negentien registers. Dat orgel bewees goede diensten tot aan de restauratie, waarna het volume van de kerk vergroot werd. Ontwerp. Het orgel uit Leeuwarden betekende daarvoor een oplossing. Voor de geschie denis van dat instrument moeten we naar de Galileërkerk, waar zich al in de acht tiende eeuw een orgel met twee klavieren en twaalf stemmen bevond. Het was een vrij zwak instrument, dat in de jaren twintig van de negentiende eeuw zo slecht was geworden, dat de kerk voogdij besloot een nieuwer en groter orgel te laten bouwen. Daarvoor ging men praten met de Leeuwarder orgelbouwers Jacob en Luijtje van Dam. Zij waren zoons van Lambertus van Dam, die rond 1775 een eigen orgelmakerij had gesticht en wiens leermeester Hinz was. In Burgh op Schou- wen-Duiveland staat een orgel van Van Gruijssen, eveneens een leerling van Hinz, een orgelbouwer die bekend staat om het forse welluidende klankenpatroon. Luijtje en Jacob van Dam, die in hun orgelmakerij die traditie ook hadden voort gezet, dienden een concept voor het orgel in. Het zou een hoofdwerk, bovenwerk en pedaal krijgen met in totaal 27 registers. Dat prachtige ontwerp ging echter nogal in de papieren lopen, 16.000,was in die tijd een heleboel geld en daarom werd er naar alternatieven gezocht. Er werden registers uitgelaten, maar nog konden de gebroeders Van Dam niet goedkoop genoeg gaan werken. Daarom ging de kerkvoogdij maar eens in Zwolle praten en zij lieten daar Scheuer een prijsopgave doen voor het kleinste ontwerp van Van Dam. Scheuer kon het wel goedkoper; hij verklaarde zo'n orgel voor achtduizend gulden te kunnen maken. De kerkvoogdij wilde echter de bouw op eigen bodem houden en bood de gebroeders 8.500,—. Die zaten intussen wat klem met hun orgelmakerij en namen de opdracht aan, ook al hadden zij bere kend dat het betaalde niet voldoende was. Er werd nog het een en ander gesleuteld aan het ontwerp. Zo had Scheuer bijvoor beeld de registers van het bovenwerk in een rugwerk geprojecteerd. De gebroeders Van Dam durfden zich daar eerst niet tegen te verzetten, maar later stelden zij toch voor om ook nog een bovenwerk te maken en daarvoor het rugpositief wat te wijzigen. Uiteindelijk kwam de dispositie er zo uit te zien: Hoofdwerk: 1. Bourdon 16, 2. Prestant 8, 3. Holpijp 8, 4. Octaaf 4, 5. Octaaf 2, 6. Quint 3, 7. Cornet 4-5 St., 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1977 | | pagina 6