EEN VEERSE TUIN
Met eigen oog geschoten (VI)
Vóór me een fragmentje uit de bundel
„Ik ga maar en ben" van J. C. van Schagen,
uitgegeven door G. A. van Oorschot.
En terwijl m'n naar buiten gerichte ogen
langs de regels heen en weer vliegen, zien
de naar binnen gerichte alles weer opnieuw
en heel duidelijk, in kleur zelfs, verschijnen.
Hoog water in de haven van Veere, de
binnenkomende vissersschuiten, de volle
manden vers gekookte gorinetten (garna
len) al gereedstaande op het dek. Ze zijn
nog warm en de kookpot staat er nog
van te dampen.
Van donkerblauwe kerels, de visserslaar
zen van een perkamentig gummiwit, krijgen
onze jongens een gratis proefje in de knuist
jes gestopt.
Wat een feest, altijd weer opnieuw. Uit
de grote afvalwagen vallen de zee-sterretjes
zomaar op de grond, en de zachtstekelige
zee-egeltjes. Natuurlijk is dat achteraf niet
feestelijk geweest, maar verkwistend. Maar
we waren jong toen en de na-oorlogse tijd
noopte tot genieten van overvloedige vangst.
En de lucht was verzadigd van ziltheid.
Uit die jaren stamde onze brandende
nieuwsgierigheid naar wat zich achter die
oude muren van het stadje toch wel mocht
bevinden.
Als we slenterden door de bochtige
straatjes, bij voorkeur als het zeer stil
geworden was. als het geroezemoes van
toeristische dagjesmensen verstomd was, als
je er weer „een speld kon horen vallen",
dan werd het je bijna te machtig.
En niet alleen „rond iedere straatkei
bloeit een kransje fijn groen gras", maar
ook hier en daar uit de brede voegen
tussen de oude Zeeuwse moppen van de
ommuurde tuinen groent en grijst het in
vele nuances.
Boven de toegesloten poortjes in geel
of hardblauw, rankt speels en elegant wilde
wingerd, egelantier of clematis. Het deed
ons nóg sterker verlangen naar te weten
wat er in die omsloten ruimten bloeide
en groeide.
Het moest verrassend zijn, puike grond
en in de luwte van eeuwenoude muurtjes.
We zijn nooit op eikaars ruggen geklommen
om er overheen te kijken. Bescheidenheit
ist eine Zier, nietwaar?
En later werd deze deugd nog beloond
ook, want in de loop van de jaren hebben
we in menige tuin een blik mogen slaan,
gewoon omdat we verscheidene goede be
kenden kregen in Veere.
Half maart liepen we nog in één van
die tuinen rond. De zon scheen wel heer
lijk, maar de koude schrale wind van dit
voorjaar hield ook daar het ontluiken in
volle glorie tegen.
Maar de groene vijgen hingen er weer
uitdagend bij, tegen de korte muur.
De L-vormige tuin waar ik het over ga
hebben, is 25 meter lang en 6 meter breed,
met een korte poot van 15 bij 6 meter.
Zon en schaduw aanwezig, voor elk wat
wils. 3 a 4 „zitjes" en een tuinkamer met
trap naar buiten, waar tot 7 uur 's avonds
de zon schijnt.
20 jaar oud is die vijgeboom (Ficus
Carica) nu en reikt 4 meter hoog en 6
meter breed. Een wind- en zonnescherm
bij uitnemendheid deze boom, en misschien
werkt ze nog wat geluiddempend, want ze
staat aan de Kaai-zijde.
Onder gunstige omstandigheden levert ze
10 a 20 rijpe vijgen op en tientallen onrijpe.
Een merkwaardige vrucht, die de manne
lijke en vrouwelijke voortplantingsorganen
in de vrucht opgenomen heeft. Voor een
bepaald soort vliegje alleen toegankelijk
via een speldeprik klein gaatje. Erin krui
pend brengt het zo het stuifmeel over naar
de stampers.
De achtermuur is gedeeltelijk bedekt door
een Wilde Wijnstok, die bij goede zomers
druifjes van 1 cm diameter oplevert.
Een ander deel van deze zelfde achter
muur is in het voorjaar bedekt met een
brede kap van rose Clematis Montana;
terwijl in de zomer weer een paarse Cle
matis door het groene blad van de Montana
heengroeit en bloeit.
Een achtergevel is geheel bedekt met een
Kruipende Wingerd (Parthenocissus Tricus-
pidata). In de herfst prachtig rood getint.
De keukenmuur op het zuidwesten torst
vreugdevol een gekweekte druif. Type Rem
brandt, gekweekt door mevrouw Mantel -
Koster te Avenhorn.
Stokroos, 3 m hoog.
Een rozenperk langs het tuinpad met
de geel-rose Peace, de rode Ena Harkness
en de oranje-rode Flamingo. Tegen een zij
muur een gele roos, de climbing goldilocks,
met ervoor een prachtige oude, rijzige
stamroos, wit van kleur.
In de zuid-oost hoek van de tuin prikt
een Italiaanse populier zijn bebladerde stam
zo'n 15 meter de lucht in.
En nu komt het lagere groeisel en
bloeisel aan de beurt.
Heerlijke ouderwetse planten, zoals Stok
rozen (Althaea) in wit, rose, donker paars
en heel licht sepia met heel licht rose,
2 tot 3 meter hoog.
Euphorbia lathyrus, een wolfsmelk varië
teit, afkomstig uit Zuid-Europa, 2 meter
hoog. Als men de stengel doorsnijdt, drup
pelt een wit sap (erg giftig) uit de wond.
Gebruikt voor artsenij.
Vingerhoedskruid (Digitalis) diep-paars, in
dichte bossen bij elkaar, 1 meter hoog.
Een ouderwetse Zeeuwse plant: de Violier
(Mathiola) in paars, roodachtig en wit.
Lupine (Lupinus), licht rose.
Vuurpijlen (Kniphofia), die in het voor
jaar een vurige bloemenweelde naar de
hemel „schieten".
Teunisbloemen (Oenothera), meer dan een
meter hoog met trossen gele bloemen, die
met 15 a 20 stuks tegelijk bloeien. Deze
bloemen ontplooien zich alleen na zons
ondergang en blijven dan één a twee dagen
goed. Hierna komt er weer een nieuwe
bloemenweelde (Franse naam: belle de nuit).
Fuchsia (fuchsia fulgens) winterhard, bij
na 2 meter hoog en 2,50 meter breed, met
honderden rood-blauwe (paarse) bloemen,
met een bloeitijd van 1 a 2 maanden in
juli en augustus.
13