goddank ook nog lieve oude vrouwtjes in
klederdracht in „snoeperige huisjes" in
dorpjes, die „bij het vallen van de avond
langzaam vervagen in de verte".
Goddank! En wij behoren niet tot het
soort „Zeeuwen" dat zich voor dit Zee
land schaamt!
Maar Zeeland is méér, en heelt meer
naast de vele oude, goede dingen, die ons
vertrouwd zijn.
Zeeland heeft een redelijk tot goed we
gennet bijvoorbeeld, met een asfaltdek en
zonder „glibberige klei", al gaat dit laatste
niet altijd op voor de binnenwegen in het
bietenseizoen. Zeeland heeft goede trein
verbindingen met overig Nederland. Zeeland
heeft op een. universiteit na vrijwel alle
onderwijsinstellingen. Zeeland heeft ten
toonstellingen, een eigen Zeeuwse boeken
week, een Zeeuws orkest, schouwburgen
in Middelburg, Terneuzen
De radio- en televisie-ontvangst in deze
provincie is uitstekend. We hebben zelfs
het voordeel, dat we met gemak ook de
zenders van onze zuiderburen kunnen
„pakken"
De „westerse beschaving" is aan deze
provincie niet voorbijgegaan. De moderne
ontwikkelingen hebben geen halt gehouden
bij het bord „Zeeland" op rijksweg 58
Ook de industrie heeft het zuidwestelijke
„eilandenrijk" met zijn „gunstige ligging
aan diep vaarwater" weten te vinden. En
wel op zo'n manier dat velen zich afvragen
of het met die industriële belangstelling
voor onze provincie eigenlijk niet wat al te
hard van stapel is gelopen.
Zelfs provinciale bestuurderen spreken
de laatste tijd hoe langer hoe meer over
een „harmonische ontwikkeling" en verze
keren ons om strijd dat deze provincie
„geen IJ-mond of Botlekgebied zal worden."
Nogmaals: de tijd heeft aan Zeeland's
grens niet stil gestaan.
Kortom: Ons goede Zeeland is niet die
„rimboe" waarvoor het door velen, vooral
in het westen van het land, wordt aan
gezien. Het is wel een land, waar inder
daad „het leven nog goed is
Dat ervaren ook die „immigranten", die
er toe hebben kunnen komen zich in Zee
land te vestigen. Als eenmaal die keuze is
gedaan, blijkt 64 procent van deze mensen
geen behoefte meer te voelen om de pro
vincie te verlaten, zegt het rapport van
de Stichting Zeeland.
Het rapport stelt onder meer nog
een belangrijk punt vast: „De omgang met
de buren en de buurt bleek eveneens wel
eens voor de Zeeuwse omgeving als een
„minpunt" uit te vallen
Eén van de redenen dus waarom nog altijd
36°/o van de „immigranten" Zeeland na
een periode tussen 1 en 4 jaar weer verlaat:
het contact met de Zeeuwsen en Zeeuwen.
Een aspect, waarop we hier wat nader
ingaan: Historie en aardrijkskundige ligging
van Zeeland, alsmede afkomst van de be
volking hebben toch bijgedragen aan de
vorming van een „eigen karakter" van de
Zeeuwen.
We zouden bijna hebben geschreven: „Ook
de bodemgesteldheid heeft daartoe bijge
dragen", op het gevaar af, dat we op ons
brood krijgen aan „bloed en bodem-filoso
fieën te doen." Maar dat risico willen we
dan toch wel lopen.
Wie in Zeeland er bij de bevolking „in"
wil komen, moet beginnen met die bevolking
in haar eigen waarden te laten. De wat
vernederende vraag „Kê -je geen Hollands?"
die we eens een Rotterdamse dame aan
een Zeeuwse dialectsprekende buurvrouw
hoorden stellen (de dame achtte haar eigen
twijfelachtige uitspraak van het Nederlands
uitstekend en vond het Zeeuws van de buren
„achterlijk") is beslist geen goede aanloop
tot een normaal contact.
Geen Zeeuw verlangt van de „nieuw
komer" dat hij maar direct „Zeeuw met de
Zeeuwen" wordt. Daartoe is een vrij lang
proces nodig.
Maar Zeeuwen willen niet dat aan hen
hun eigen Zeeuw-zijn wordt verweten als
een soort: anachronisme. Wie laat merken
dat hij Zeeuwen maar „achterlijke boeren"
vindt, moet niet op veel toenadering van
hun kant rekenen. Zeeuwen zijn de schijn
is wel eens tegen in werkelijkheid vrij
verdraagzame mensen. Dat geldt ook voor
die talrijke principiële Calvinisten (en
Rooms-Katholieken) onder hen.
Het zal bijvoorbeeld geen „nieuw-komer"
kwalijk worden genomen, dat hij zondags
niet naar de kerk gaat: „Dat motte die
ménsen zelf mae wete", zal de opvatting
van de gemiddelde Zeeuwse kerkganger
zelfs van die uit de zwaarder denominaties
zijn.
Maar de „nieuw-komer" moet natuurlijk
niet net zondags zijn auto op straat gaan
wassen als de kerk uitgaatEn. die
„nieuw-komer" moet ook 's zomers niet in
bikini in de voortuin gaan liggen op een
tijdstip dat de buren weer naar de kerk
toe gaan. Die buren vinden dat niet prettig,
en wat provocerend.
Maar ze zullen het best vinden dat die
nieuwkomer zondags zelf naar het strand of
de waterkant gaat om te zwemmen
„Dat motte ze zelf mae wete
Het is niet waar dat „Hollanders" en
anderen niet welkom zouden zijn in het
dorpse verenigingsleven. Men is bereid hen
zelfs in de besturen op te nemen, als de
autochtone Zeeuwen maar niet iedere week
een speech te horen krijgen, waarin hun
wordt verteld hoe „goed" het in de rand
stad, en hoe „verkeerd" het allemaal hier
gaat. De Zeeuw is best toegankelijk voor
nieuwe ideeën, doet graag aan de uitwerking
mee, mits ze maar niet al te radicaal en
zonder veel „tam-tam" worden opgediend.
Dat er spanningen voorkomen tussen
oorspronkelijke bewoners en „import" weten
we niet alleen uit eigen waarneming. Enige
tijd geleden verscheen er een proefschrift
over de verhouding plattelander „im
port". De schrijver had hiervan ter plaatse
een studie gemaakt op de Zuid-Hollandse
eilanden.
Hij onderscheidde de „import" in cate
gorieën: Zij die naar het platteland waren
gekomen om er stilte en rust te vinden,
van natuur en frisse lucht te genieten. Zij
die naar het platteland waren gekomen
omdat daar gemakkelijker een woning te
krijgen was, en zij die uit de grote steden
naar het platteland waren verhuisd vanwege
de baan van de kostwinner.
Vooral als men als „import" bij elkaar
woonde in nieuwbouwwijk]es, leverde de
laatste categorie de meeste frictie met de
bevolking op.
De nieuwkomers vanwege het huis
en/of de baan hadden de neiging elkaar
op te zoeken, bij elkaar te „kruipen".
Een hier niet nader te noemen politieke
partij bleek vooral hun „toevluchtsoord".
Vanuit die politieke partij-afdeling werd
dan stelling genomen tegen „de achterlijk
heid" van liet platteland, waar „veel voor
zieningen totaal ontbreken" en „nog mid
deleeuwse denkbeelden heersen."
Met andere woorden: men trachtte zijn
eigen stedelijk denkpatroon middels een
politieke organisatie aan de plaatselijke
bevolking op te dringen.
Voor tal van nieuwkomers was die af
weerhouding geen blijvende. Naarmate men
langer „buiten" woonde, de bevolking beter
leerde kennen, ging men de zaken genuan
ceerder bezien, en zich op den duur meer
één met ze voelen.
Slaagde dat proces niet, dan was terug
keer naar de grote steden of vertrek naar
elders meestal het gevolg.
Het ligt voor de hand (het is ook waar
neembaar) dat de situatie op de zo nabij
gelegen Zuid-Hollandse eilanden niet veel
scheelt van die in Zeeland, al zijn er
hier en daar duidelijke verschillen. Wat-
voor de verhouding locale bevolking/
„import" daar geldt, geldt ook in meerdere
of mindere mate hier.
Het is bij alle waarnemingen een goede
zaak dat er mensen zijn van buiten Zee
land, die zich in deze provincie gelukkig
voelen; ook van land - en volk zijn gaan
houden; niet meer „terug" willen. En het
is ook juist, dat degenen die om wat
voor reden dan ook hun geluk hier niet
gevonden hebben, terugkeren, of het elders
proberen.
Moeten we nu met zijn allen het „beeld"
van Zeeland gaan veranderen? Moeten we
via „Zeeland-promotie" proberen zoveel mo
gelijk niet-Zeeuwen er toe te bewegen deze
provincie als hun woonplaats te kiezen?
De Zeeuwse Raad voor de Arbeidsmarkt
vindt op grond van het eerder genoemde
door de Stichting Zeeland uitgebrachte
rapport, dat het aantrekken van bewoners
van buiten Zeeland noodzakelijk blijft.
Eén der hoofdredenen is dat volgens de
Raad de Zeeuwse bevolking in de vraag
naar arbeidsplaatsen niet geheel zelf kan
voorzien.
In oktober vorig jaar kwam het rapport
al eens ter sprake in de Raad voor de
Arbeidsmarkt. Voorzitter W. M. Pel van
het overlegorgaan van de drie vakcentrales
in deze provincie, sprak daar toen woorden,
die nu nog het overwegen waard zijn:
„Wij moeten wèl de bekendheid van Zee
land verbeteren, maar niet het beeld van
Zeeland."
De organisaties, die door de heer Pel
werden vertegenwoordigd hadden zich tegen
een „aanmerkelijke versterking" van de
groei van de bevolking uitgesproken. Zij
deden dit overigens voornamelijk uit over
wegingen de werkgelegenheid betreffende.
Het beeld van Zeeland niet veranderen,
wèl wat doen aan de bekendheid. Een ad
vies, dat komt uit de koker van een func
tionaris, die men moeilijk van sentimenta
liteit kan verdenken.
En geen „aanmerkelijke" versterking
(door immigratie) van de bevolking. De
gedachte dat Zeeland „overloopgebied" van
de randstad moet worden, wordt wel ver
laten.
We geloven, dat Zeeland inderdaad niet
gediend is met een „grote kolonisatie" van
uit de randstad. Aan de andere kant is het
niet juist dat er mensen uit deze provincie
wegblijven, alleen maar omdat zij zich door
onbekendheid verkeerde voorstellingen ma
ken over het werken, wonen en leven hier.
Een groot deel van de bevolkingsconcen
tratie uit het westen overbrengen naar
Zeeland gesteld dat dit al zou kunnen
is al net zo ongewenst als het optrekken
van een soort Chinese muur om de vreem
delingen buiten te houden.
Wie uit vrije wil hier wil komen, is
welkom. Hij hoeft beslist niet binnen de
kortste keren totaal te ver-Zeeuwsen, mits
hij de Zeeuwen hun Zeeuws-zijn maar laat
en van Zeeland geen imitatie-randstad wil
maken!
Joris van Hoedekenskerke.
22