Is „drie-deling" van Zeeland
op komst?
„Den Haag" denkt „stedelijk", „centralistisch" en „Zeeland-onverschillig"
De minister van binnenlandse zaken in het kabinet Den Uyl, minister De
Gaay Fortman, gaat als het aan hem ligt, straks drastisch opruiming houden
onder de provincies. Hij heeft plannen gereed liggen om het land op te split
sen in vijf „landsdelen". Zeeland zal dan volgens die piannen moeten worden
gevoegd bij het „deel" dat de nuchtere naam „landsdeel zuid-west" krijgt.
Maar Zeeland wordt eerst even althans zo wil het de minister en dus
dit kabinet in drieën gedeeld. Allereerst wordt de iets ten oosten van Goes
en Kapelle liggende gemeente Reimerswaal (met plaatsen als Waarde, Krab-
bendijke, Yerseke, Rilland-Balh) van de oude provincie los geweekt (of los
gescheurd?). Met een stuk van west-Brabant wordt dit Zeeuwse gebied sa-
mengeplakt tot het „rayon" of „gewest" „Zoomstreek". Ook het eiland Tholen
en St. Philipsland moeten naar „Zoomstreek".
Wat over is gebleven van midden- en noord-Zeeland wordt, als de plannen
van deze regering door het parlement worden goedgekeurd, de nieuwe be
stuurlijke geschiedenis van ons land in gejaagd onder de naam „gewest
Scheldemonden". Zeeuws-Vlaanderen wordt een apart gewest en mag zowaar
„Zeeuws-Vlaanderen" blijven heten.
Een gebied, dat sinds de vroege middel
eeuwen al als „Zeeland" bekend staat, een
gebied welks bewoners zich al eeuwen
„Zeeuwen" noemen, een gebied dat zich
ondanks plaatselijke verschillen toch
kenmerkt door een sterke verwantschap
in volksaard, levensgewoonten en taal, zal
straks worden geofferd op het ook door
deze regering zo vereerde altaar van de
groot-schaligheïd. En dat alles terwille van
een „betere bestuursmogelijkheid".
De „efficiency" van het bestuur (die
overigens bij het scheppen van een vierde
bestuurslaag nog een grote vraag is) weegt
bij de Haagse heren in het regeringskasteel
zwaarder als begrippen als volksaard, le
vensstijl, taal. Deze begrippen tellen bij
hen nauwelijks mee. Ja, het is niet uitge
sloten, dat zelfs bij een bepaald deel
van de achterban van de regeringscoalitie
er een aversie tegen bestaat.
Al enige jaren geleden kon men in bladen
als „Socialisme en Democratie", een uit
gave van de Partij van de Arbeid en in
het linkse weekblad „Vrij Nederland" arti
kelen lezen, waarin scribenten hun visie
gaven op conservatisme en fascisme. Het
kwam er op neer volgens deze penne-
vruchten althans dat men over het al
gemeen mensen die voorstanders zijn van
het stedelijke patroon, van industrie en
allerlei vernieuwingen bij de „progressie
ven" althans in aanleg kon indelen. Zij,
die sympathie hadden voor landbouw, voor
het platteland in het algemeen, voor rustige
dorpen, voor de natuur, folklore, traditie
en historie, kon men tot de latente of
bewuste conservatieven rekenen. Indien deze
„eigenschappen" zich in een zekere volgorde
voordeden, dan kon er zelfs wel eens sprake
zijn van een „fascistoide" mensentype, aldus
deze artikelen.
Nu zouden we niet graag beweren, dat
dit „mederedenen" zijn waarom dit kabinet
de bestuurlijke indeling van ons land wil
veranderen en een aantal provincies, waar
onder Zeeland, wil „opdoeken". Vermoede
lijk hebben de heren ministers dit soort
overwegingen niet, of nauwelijks in hun
besluit om de gewestvorming aan de orde
te stellen, betrokken.
Maar vast staat dat de gedachte over
„het conservatieve platteland" wel leeft
bij een deel van de achterban van sommige
regeringspartijen. Zei staatssecretaris Marcel
van Dam (hij was toen nog niet in functie)
niet bij het bekend worden van de resul
taten van de jongste kamerverkiezingen
voor de televisie dat zijn partij „de aanhang
nu eenmaal in de grote steden heeft en
niet op het platteland".
Het is duidelijk dat een partij, die
sterke invloed in de regering heeft, ook
zal trachten dat „stedelijke denken", daar
waar te maken, ook al geloven we graag
dat niet ieder die tot de grootste regerings
partij behoort, daarbij dezelfde ideolo
gische jas aan zal trekken, die in de hier
boven eerder geciteerde tijdschrift-artike
len werd opgehouden.
Vast staat dat dit kabinet „stedelijk en
centralistisch" denkt, om niet te zeggen
„Hollando-centrisch". Met wensen vanuit
een provincie als Zeeland wordt niet of
nauwelijks, laat, of te laat rekening ge
houden. De regering geeft er blijk van
„Zeeland-onverschillig" te denken.
Inspraak-procedures blijken een farce te
zijn. men zie slechts de procedure rond de
benoeming van de nieuwe commissaris van
de koningin in deze provincie. Er waren
voor de hoge functie bekwame Zeeuwse
kandidaten; mensen, die Zeeland door en
door kenden, maar het is de vraag of men
in Den Haag ook maar één moment heeft
besteed om de aanstelling van een bekwame
Zeeuw op die post serieus te overwegen.
Men mag over de Oosterschelde-kwestie
denken hoe men wil (schrijver dezes rekent
zich tot de „zoveel-als-maar-veilig-mogelijk-
is-opeii-houders"), een feit is dat „Den
Haag" zich nauwelijks wat aangetrokken
heeft van de toch wel duidelijke geluiden
uit de Zeeuwse staten, de Zeeuwse ge
meenten en de waterschappen; organen
die naar wij menen toch volgens onze
wetten en ons staatsbestel het Zeeuwse
volk op hun terreinen vertegenwoordigen.
Zegslieden van de georganiseerde land
bouw in Zeeland hebben bij herhaling
luid en hardop de regering gevraagd om
meer en betere hulp voor de door de
wateroverlast getroffen landbouw in deze
streken. Die hulp kwam weliswaar, maar
niet in die mate en op dat tijdstip als zij
was gewenst.
De vaste oeververbinding over de Wes-
terschelde is een „lange-baan"-zaak aan het
worden. Na jaren van aandringen is men
dan eindelijk zo ver dat de raad voor
de waterstaat de plannen voor de vaste
oeververbinding ter inzage heeft gelegd. En
als die verbinding er is, dan zal Zeeland,
zullen de Zeeuwen (als die zich dan nog
zo mogen noemen) er dubbel en dwars
voor moeten betalen, zoals zij nu voor
de veren over de Westerschelde (meer)
mogen betalen.
Maastunnels, Brienenoordbruggen, IJ-
tunnels, er is nog nooit één cent aan tol
gevraagd aan hun passanten. Maar goed,
die verbindingen liggen er dan ook ten
dienste van de inwoners van „de grote
steden" en niet voor „die Zeeuwse boeren".
„Die Zeeuwse boeren" De burgemeester
van Goes een vriendelijk, voorzichtig
en bedachtzaam man, die men moeilijk van
demagogie kan betichten zei onlangs
in het openbaar dat hij had ervaren hoe
men in het westen des lands over Zeeland
denkt: een nat land met een bevolking
van wat boeren. De Goese burgemeester
is niet de enige, die deze ervaring heeft.
De opvattingen over het „boerige, natte
Zeeland" zijn wellicht voeding voor de
opinie van velen in het westen over deze
provincie. In een onlangs gehouden enquête
over de lust tot vestiging vanuit de rand
stad in een andere provincie kwam Zeeland
met Friesland en Groningen uit de bus
als streek, waar je je nu eenmaal niet
gaat vestigen
Dat ook de regering weinig „gevoel en
begrip" heeft voor wat het mensdom in
een provincie als Zeeland beroert en be
weegt, blijkt weer eens te meer uit het
besluit van minister Westerterp om Zeeuwse
vrouwen in klederdracht geen vrijstelling
te verlenen van de verplichting een brom-
25