Burghsluis en het geslacht Van der Klooster (slot) Dirk van der Klooster en zijn zonen. In het vorige artikel werd in hoofdzaak aandacht geschonken aan Jacob van der Klooster en zijn zonen. Maar de broer van Jacob, Dirk van der Klooster en zijn zonen Marinus en Dirk, verdienen onze aandacht evenzeer. Dirk van der Klooster en zijn zoon Marien werden destijds door de jongens van „den ouwen Jaop" niet helemaal voor „vol" aan gezien. Enige jaloezie en broodnijd was daar niet helemaal vreemd aan, wat onder meer uit de volgende gebeurtenis moge blijken. Op Nieuwjaarsdag van het jaar 1890 strandde de vrachtvaarder Iquique op de Banjaard. Hoe her kwam vermeldt de his torie niet maar een feit was, dat Marien Dirkzoon met zijn hoogaars HS3 het eerst bij het gestrande schip kwam. Met 19 geredde schepelingen aan boord en de vlag in top kwam de hoogaars in Burghsluis terug. De reddingboot volgde naderhand nog met 1 geredde. Kijk, zoiets was natuur lijk wel tegen het zere been van oom Jacob en zijn zonen. Toch behoorde vader Dirk van der Kloos ter jarenlang tot de vaste bemanning van de reddingboot. Voor moedig gedrag kreeg hij zilveren medailles in de jaren 1875 en 1880. Ook zijn zoon Dirk behoorde tot de vaste bemanning en kreeg wegens moedig gedrag in 1892 eveneens een zilveren me- Dirk van der Klooster Dirkzoon. daille. Op de hierbij afgedrukte foto staat deze zoon Dirk afgebeeld. Gekleed in de dracht van zijn tijd, komt hij over als een echte Klooster, rijzig van gestalte, taai en zelfverzekerd. De foto werd vermoedelijk omstreeks 1900 gemaakt. Ofschoon in het kader van dit verhaal niet op al hun belevenissen kan worden ingegaan, mag echter één feil niet onver meld blijven. Het betreft namelijk een zeld zaam staaltje van moed en opofferingsge zindheid, dat lang geleden door Marius. de zoon van Marien van Dirk van der Klooster, werd betoond. In een koude winternacht op dc 31ste januari van her jaar 1913 drong in Burgh sluis een bericht door, dat er bij Westen- schouwen een schip in de branding zat. De toen 23-jarige Marius van der Klooster- reed op de fiets naar Westenschouwen om te kijken wat er aan de hand was. Toen hij aan het strand kwam trof hij daar een aantal mensen aan. Er bleek een Belgische vissloep in de branding te zitten, waarmee men tevergeefs verbinding trachtte te krij gen. De zee ging geweldig te keer. Marius, de toestand snel overziende, ging direkt tot handeling over. In dc moeilijkste ogenblik ken waren trouwens alle Kloosters op hun best en Marius maakte daarop geen uit zondering. Hij liet zich een lijn ombinden en ging gekleed te water. Toen hij echter geen kans zag om een diepe vlije over te zwemmen, trok men hem terug, waarna hij zich vlug ontkleedde en opnieuw te water ging. Het gelukte hem drie matrozen aan land te bren gen. Als laatste bracht hij daarna schipper D. Gonzales uit De Panne, wiens been was gebroken, in veiligheid. Voor zijn moedig gedrag kreeg Marius van de koning van België een getuigschrift, koningin Wilhel- mina schonk hem een medaille en van de reddingmaatschappij kreeg hij een gratifi- katie. De onbekende familiebeschrijver tekende bij deze gelegenheid nog het volgende aan. „Zelf kon ik voor Marius ook nog wat doen. Ik heb de gehele geschiedenis ge schreven aan het Carnegie-Heldenfonds. Ik heb daarin tevens vermeld dat dc groot vader van Marius den ouwen Dirk in zijn leven ook meerdere mensen had ge red en in behoeftige omstandigheden ver keerde. Ik vroeg of ze daaraan wat konden doen. Een week later kreeg ik honderd gul den in gouden tientjes en gouden vijfjes met de opdracht dit naar eigen goedvinden te verdelen tussen Marius en zijn grootvader. Ik heb toen ieder vijftig gulden gegeven." In bovenstaand verhaal klopt iets niet. Grootvader Dirk van der Klooster was vol gens mijn gegevens reeds in 1890 overleden, terwijl kleinzoon Marius zijn huzarenstukje 23 jaar later uithaalde. Vermoedelijk heeft de familiebeschrijver of Marinus bedoeld de vader van Marius of Dirk de oom van Marius. Bergers en jutters. Over deze aktiviteiten zijn van de Kloos ters niet zo erg veel bijzonderheden bekend. Het kustvolk hield er trouwens in het algemeen niet van om bijzonderheden over hun doen en laten aan dc grote klok te hangen; ook de Kloosters niet. De beste jaren hadden ze toen er op zee nog overwegend met houten schepen werd gevaren. Vooral in de tijd dat het Brou- wershavense Gat de aanlooproute was voor de zeescheepvaart naar Rotterdam, zijn er heel wat schepen op de Banjaard en zijn naaste omgeving gebleven. Ze gingen vaak naamloos ten onder, zoals blijkt uit een hierbij weergegeven kort uittreksel van het sobere relaas van een vuurtorenwachter op Schouwen uit de vorige eeuw. „Onbekende kof op het Nieuwe Zand, Schoener en kof gelijk op de Zeehon denplaat. Onbekend schip op de Ooster. Alles weg! Onbekende brik met hout op de Ooster. Onbekende schoener op de Onrust. Alles weg!" Nadat ze op de gronden waren stukge slagen, spoelden de wrakstukken aan op het strand. Bij nacht en ontij wachtten daar de Kloosters, die ze verder sloopten en naar Burghsluis brachten. Vervolgens kwam de strandvonder er aan te pas. maar dan was het beste er inmiddels wel af. Alles wat enige waarde had, hielden dc Kloosters zelf. Voor de moeite! Van dc schepen die op de banken ver daagden en niet direkt werden stukgeslagen, haalden ze eerst met de reddingboot de mensen van boord. Vooral in de tijd dat Andries van der Klooster op de vuurtoren zat, gaf dat de Burghsluise reddingboot wel enige voorsprong op de konkurrenten. De mannen van de reddingboten uit Brouwers haven en Goeree sliepen ook niet; dat wisten de Kloosters drommels goed. Zodra de schipbreukelingen aan wal gezet waren, gingen ze met hun eigen schepen terug naar het gestrande schip om te kijken wat daar verder nog te doen viel. Waren de Kloosters eenmaal aan boord, dan had den de anderen geen kans meer. Daarvoor beschikten ze over velerlei middelen en be paald geen zachthandige. Als ze een „goed" schip hadden, konden ze er daarna weer een tijdje tegen. Uit de overleveringen die uit de tijd van de Kloosters op Burghsluis zijn blijven hangen, blijkt dat een van hun beste sche pen een boot is geweest, die geladen was met blokjes tin. Na dc stranding liet de kapitein een deel van de lading over boord zetten. Hij mocht het geluk smaken dat zijn schip daardoor weer vlot kwam. Ook de Kloosters deelden ruimschoots in dat geluk: maanden lang waren ze in de weer om de over boord gezette tin te bergen. In 1S82 bleef op de Banjaard een schip dat geladen was met vijgen en ook deze lading konden ze gedeeltelijk bergen. Een jaar later troffen ze het nog beter. Op de thuisreis van New-York strandde op de Zeehondenplaat het vracht- en passagier schip Rotterdam. Het was een schroef - stoomschip, dat tevens nog over zeilen be schikte. Het was gebouwd in 1872, 1684 br. reg. ton groot en eigendom van de Nederlandsch - Amerikaansche stoomvaart maatschappij. (De latere Holland-Amerika lijn). Het schip strandde op 26 september 1883. Alle opvarenden konden worden ge red, maar het lukte niet de boot vlot te brengen. De Kloosters hadden er zodoende een best karwei aan. Ook de lading van de Dunrobin Castle bracht hen het nodige geld in het laatje. Die boot was geladen met vaten petroleum en alleen de Kloosters hebben geweten hoe veel vaten van de geborgen lading niet bij de strandvonder terecht zijn gekomen. Een van de laatste schepen waarover op Het Sluusje nog lange tijd allerlei verhalen de ronde hebben gedaan, was de Maria, een Italiaanse driemast bark, die geladen was met azijnhout. Tiet strandde op 28 november 1909 voor de kust van Schouwen. Ook met het bergen van die lading hebben de Kloosters veel geld verdiend. Betrekkelijk kort daarna waren voor zover dat de berging van scheepsladingen betrof hun beste jaren voorbij. Aan de massale stranding van schepen begon toen een eind te komen. Het aantal houten sche pen dat nog in de vaart was, liep sterk 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1974 | | pagina 7