Burghsluis en het geslacht Van der Klooster (vervolg) Het geslacht Van der Klooster. Omstreeks het jaar 1700 zag in St. Anna- land Cornelis van der Clooster het levens licht. De naam werd toen nog met een C geschreven. Deze Cornelis is onder meer de stamvader van de latere Van der Kloos ters uit Burghsluis. Hij trouwde met Pieter- nella Cat (of Kat) en ook hun beide zoons Jacob en Andries werden in St. Annaland geboren. Om tenslotte in Burghsluis terecht te kunnen komen, dienen we verder het levens pad van Andries en zijn nakomelingen te volgen. Andries van der Klooster, die op 1 januari 1741 werd geboren, trouwde op 8 juli 1763 in Burgh met Jaapje Pieterse van Duijn, die geboren was in Katwijk op Zee. Zij zijn het eerste echtpaar Van dei- Klooster geweest, dat zich in Burghsluis vestigde. Uit hun huwelijk werden 8 kin deren geboren. Nadat zijn vrouw was over leden, trouwde Andries in 1783 met A- driaantje Braber uit Ellemeet. De oudste zoon van Andries heette Kor- nelis. Hij werd in 1763 in Burghsluis ge boren en trouwde in 1796 met Cornelia Dirkse Tangeman uit Brijdorpe. Als beroep van Kornelis werd „visser" opgetekend. Uit hun huwelijk werden 7 kinderen geboren. Het oudste kind werd geboren op 10 juli 1799 en heette weer Andries. Deze trouwde in 1825 met Neeltje de Haas en was toen schipper van zijn beroep. Ook hun huwelijk werd rijk met kinderen gezegend, ze kregen er acht. Hun oudste kind heette Cornelis. Het werd in 1826 in Burghsluis geboren, maar stierf reeds kort daarna. Na dat sterfgeval zijn Andries en zijn vrouw van Burghsluis naar St. Annaland verhuisd, het dorp, waar ook zijn voor ouders vandaan kwamen. De overige 7 kinderen van het gezin werden daarna alle in St. Annaland geboren. Toen hun tweede zoon Kornelis op 4 december 1852 op 25- jarige leeftijd in St. Annaland overleed, keerde de familie in 1853 na een afwezig heid van 26 jaar weer naar Burghsluis terug. Ofschoon mij omtrent de ware redenen van deze beide verhuizingen niets bekend is, valt het op, dat ze telkens plaats vonden nadat een van hun kinderen overleden was. Van de nog overgebleven kinderen, vijf zonen en een dochter, zullen we alleen hun beide zonen Jacob en Dirk volgen. Zij worden door de onbekende familiebeschrijver ten tonele gevoerd als „den aowen Jaop" en „den aowen Dirk" en om de beleve nissen van deze twee Kloosters, samen met hun zonen, gaat het feitelijk in dit verhaal. Jacob van der Klooster werd op 1 maart 1829 in St. Annaland geboren en was 24 jaar, toen zijn ouders weer naar Burghsluis terugkeerden. Hij trouwde op 23 juli 1853 met Anthonia Bakker, die echter kort daarna overleed. Op 29 september 1854 trouwde Jacob opnieuw. Zijn tweede vrouw heette Adriaantje van Loozen. De onbekende familiebeschrijver schreef over „Jaone van Lozen" dat ze een „kanjer" van een vrouw was. Ze werd daarom in Burghsluis ook wel „de hoogaars" genoemd. Men was er destijds nogal sterk in het geven van bij namen, want ook veel Kloosters kende men veelal slechts onder hun bijnaam. Adriaantje schonk Jacob 10 kinderen, waarvan er 3 kort na de geboorte zijn overleden. Van de 7 kinderen die over bleven waren 5 zonen en 2 dochters. Die zonen waren: Andries, geboren 4 juli 1857; Cornelis, geboren 13 oktober 1859; Dirk, geboren 21 oktober 1861; Marinus, geboren 7 januari 1864 en Nelis, geboren 7 no vember 1868. De oudste zoon Andries werd lichtwachter en verhuisde naar de vuurtoren. Zijn broers daarentegen zijn Burgsluis trouw gebleven. Dirk van der Klooster, de broer van „den aowen Jaop" werd in St. Annaland geboren op 6 maart 1832. Toen hij met zijn ouders naar Burghsluis verhuisde, was hij 21 jaar. Hij trouwde op 13 januari 1855 met Maatje van der Nood. Ook hun hu welijk bleef niet zonder resultaat, want er werden 12 kinderen geboren, waarvan 9 dochters en 3 zonen. Van deze zonen overleed Andries kort na de geboorte. De beide overige zonen waren Marinus, gebo ren op 10 juni 1858 en Dirk, geboren op 30 april 1870. Het was wel wat ingewikkeld om de beide families uit elkaar te houden, vooral in de kleine gemeenschap van Burghsluis. De omgeving loste, zoals gezegd, deze moeilijkheden echter op praktische wijze op door de meeste leden van beide families bijnamen te geven. Van „den aowen Jaop" is me geen bij naam bekend. Van zijn zonen stond Cornelis, wiens vrouw een winkeltje hield, bekend als „Kees Klute". Dirk noemde men „Baes Piet", terwijl Nelis bekend stond als „Den Brik". Den ..ouwen Dirk" heette in de volks mond „Den Witten". Zijn zoon Marinus werd „Poeste" genoemd en zijn zoon Dirk stond bekend als „Kootje". Op de hierbij afgedrukte foto, die in 1909 in Burgsluis (het nieuwe sluusje) voor het café Het Schippershuis werd gemaakt, staan drie zonen en een kleinzoon van Jacob van der Klooster afgebeeld. Staande als 2e, 3e, 4e en 5e van links, zien we achtereenvolgens Cornelis (Kees Klute), Dirk (Baes Piet), Nelis (Den Brik) en Jacob, zoon van Cornelis. Een toevallige omstan digheid is, dat de man met lat, links op de foto mijn (overleden) vader is. De Banjaard. Tot ruim tien kilometer buiten de west kust van Schouwen strekt zich sinds on heugelijke tijden het bankengebied van de Banjaard uit. Vooral voor de zeilvaart vormde het vroeger dikwijls een dodelijk gevaar. In die tijden, toen verlichting en betonning nog veel te wensen overlieten, gebeurde het maar al te vaak, dat uit hun koers geraakte schepen in de ondiepten verdaagden. Ook onder het tomeloze geweld van westelijke stormwinden zijn heel wat barken, brikken, schoeners en kofschepen in de droogten van de Banjaard terecht gekomen. In de meeste gevallen was er voor de opvarenden vrijwel geen enkele kans op redding De schepen vergingen meestal met man en muis. In deze toestand kwam enige verbetering, toen in 1824 dus dit jaar 150 jaar kleden in Rotterdam de Zuid-Hollandse Maatschappij tot redding van drenkelingen werd opgericht. Voor het stationeren van een reddingboot aan de westzijde van het eiland was toen alleen „de aowe kaoje" beschikbaar. Deze was echter ongeschikt, omdat hij bij eb droog viel. Men moest immers op ieder moment kunnen uitvaren als hulpverlening noodzakelijk was. Aan vankelijk werden daarom voor het redding- werk zwaar gebouwde houten zeilschepen ingezet de zgn. reddingschokkers waarvan er een in Zierikzee en een in Brouwershaven werd gestationeerd. Bij on gunstige weersomstandigheden lag er meestal een op wacht in de luwte van de Westbout. Van die ligplaats kon hij snel naar buiten, zodra noodseinen werden waar genomen. Nadat de gemeente Haamstede in 1862 een nieuwe haven had laten bouwen, werd er in hetzelfde jaar een ijzeren redding boot gestationeerd. Maar ook dat nog vrij primitieve haventje bleek te ondiep om de reddingboot bij laag water vlot te kunnen houden. Daarom werd naderhand op de westelijke havendam van „de aowe kaoje" een botenhuis gebouwd, van waaruit de boot via een helling te water kon worden gelaten. Een motor was in die jaren nog een on bekende luxe. Zeilen en zonodig riemen moesten de reddingboot brengen bij het schip dat hulp nodig had. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1974 | | pagina 15