heid in vergelijking met „beuter". „Zeumer"
en „zummer" tieren op Zuid-Beveland ook
nog aardig, evenals „scheutel". „Schuttel"
wordt al veel minder gehoord. „Misjes"
hebben we ook nog op de Bevelanden
alhoewel het woord hier en daar plaats
heeft moeten afstaan aan (uiteraard even
lieftallige) „meisjes".
Merkwaardig overigens, die woorden als
„zummer", „butter" en „misjes". De over
eenkomst met het Engels en het Fries
(„simmer" en „butter") is helemaal niet
zo toevallig, als we denken aan Dr. Blok's
stellingen over de „Noordzeecultuur" (zie
Zeeland Magazine, juli 1974, no. 36, pag. 24).
Woorden als „doaken" en „bos" (beiden
voor „straks") zijn wel zo goed als helemaal
in onbruik geraakt. Dat is in mindere
mate ook het geval met „Oalleghaere"
(Engels: „All together". Fries (fonetisch):
„ollejiere") voor „allemaal", wat vaak door
„oalemaele" is vervangen.
Dit wisselproces verloopt geleidelijk. Er
is weinig aan te doen. Waarom zouden we
nog van een „redekule" of „riddekule"
spreken als ook de nog in dracht zijnde
Bevelandse „boerinnen" deze langwerpige,
fluwelen buidel allang hebben vervangen
door een moderne handtas?
Kikkers zijn er niet veel meer, alhoewel
er hier en daar weer een toename van deze
„boerennachtegaal" wordt waargenomen. In
goed Zeeuws heten die lieve kwakers „pu-
ten". „De ghuus van bie ons tuus ghoaie
kluten nae de puten in de dulve
„Krieghe'k 'n puutje van joe?" vroeg men
vroeger aan een kleuter, als men een handje
van de jonge wereldburger hebben wilde.
Die betekenis van „puutje" („puutjes
bidde" voor „handjes vouwen voor het ge
bed") is er ook bijna helemaal uit.
Men moet overigens niet geloven dat de
Zeeuwse dialecten (en andere) ooit helemaal
zullen verdwijnen, al veranderen ze. Een
schoolvoorbeeld van het zich standvastig
handhaven van een dialect (alsmede be
paalde levensgewoonten) is wel Schevenin-
gen.
Foto: C. de Buck, Veere.
Sedert eeuwen en eeuwen ligt deze vis
sers- en badplaats „vastgeplakt" aan Den
Haag. Maar tot op de huidige dag zijn de
Scheveningers in hun spraak van de Hage
naars te onderscheiden. Ook al is het
Schevenings in de loop der tijden veranderd,
het is nog duidelijk als zodanig herkenbaar.
Nogmaals: taalverandering tegenhouden,
die verloopt volgens het natuurlijke proces,
heeft geen zin. Taalverandering forceren is
alleen maar onnatuurlijk en dwaas. In de
praktijk kwamen wij een aantal voorbeel
den tegen: „Da glasje is te vol, doet 'r is
een beetje uut", hoorden we iemand in
een Goese horeca-vestiging zeggen. „Willen
jullie (in plaats van „julder") nog wat
d r i e n k e n?" is een al even „fraai" voor
beeld van dialect-forcering.
Er zijn zo nog meer voorbeelden aan te
halen, waarin men in één zin half Zeeuws,
half „Hollands" probeert te spreken. Waar
om? In vrijwel alle situaties gebeurde het
in openbare gelegenheden, waar zowel
Zeeuwen, als niet-Zeeuws-sprekenden aan
wezig waren. Onbewust willen de sprekers
van deze „gemengde" zinnen de niet-
Zeeuwen te kennen geven, dat ze toch ook
wel „netjes" kunnen spreken.
Aan de andere kant wil men van de
dialect-genoten (misschien wel bekenden)
niet op de boterham krijgen dat men „zö
gröas proat".
Het is nutteloos en overdreven oude
Zeeuwse woorden te gebruiken, die van
daag de dag hun betekenis hebben ver
loren. Maar het is al even onzinnig als
men tenminste Zeeuws wil spreken
goede, nog bestaande en duidelijk begrijp
bare Zeeuwse woorden en uitdrukkingen
te vervangen door „Hollandse", omdat men
vindt dat nou net dat ene woord „te boerig"
klinkt.
Als we Zeeuws spreken, laten we het
dan goed doen. Zeeuws is niet „onbe
schaafd boers", maar een taaleigen, dat tot
een vrij grote groep van oude (streek)-
talen behoort. Geen zaak om zich voor
te generen dus. En als we Nederlands spre
ken, dan alstublieft ook goed Nederlands.
„Den Haag" en „Rotterdam" zijn dan
niet de goede voorbeelden ter navolging,
(net zo min als „Antwerpen" trouwens).
„Goed Nederlands" is ook nu toch nog wel
de taal, die we op school leerden, en dan
helder en duidelijk uitgesproken; een alge
mene „cultuurtaal", die men kan verstaan
in Groningen en Kortrijk (waar overigens
ook goed Zeeuws begrepen zal worden).
Nederlands en Zeeuws, beiden waarde
volle uitdrukkingsmiddelen voor de Zeeuw,
al zal bij het één het verstand, en bij de
ander het hart meer meespreken. De ene
taal is misschien beter om zaken in te
doen misschien. De „mooiste taele is
voe bie ons tuus
Joris van Hoedekenskerke.
31