LAAGDE VOGELS
BI
Zó onderga je de natuur misschien nog eter.
Foto Provinciale Waterstaat.
Nederland kent vogels van velerlei plui
mage, zowel in letterlijke als figuurlijke
zin, beste lezers; over twee zeer specifieke
groepen ga ik het deze keer met u hebben.
De eerste groep wordt met de titel van
dit artikel aangeduid: „Belaagde Vogels", be
staande uit stootvogels en uilen. In de
Duits sprekende landen wordt over het al
gemeen de eerste groep met de naam
„Greifvögel" aangemerkt, wat ik meer toe
passelijk vind dan de Hollandse benaming.
De direkt bij deze vogels betrokken
tweede groep zijn „vogels" van zeer twij
felachtige allure die ik met ROOFvogels
aan zou willen duiden en wel in de meest
ongunstige betekenis van het woord. Het
hoe en waarom zult u uit het verdere ver
loop van dit verhaal duidelijk worden.
Eerst zullen we groep I eens wat nader
bezien.
Met stootvogels worden enige groepen
van vogels aangeduid die leven van andere
dieren, ze kenmerken zich vooral door de
sterk gekromde snavel, de goed ontwik
kelde klauwen en een ongeëvenaard goed
gezichtsvermogen. Bovendien zijn het uit
stekende vliegers die nagenoeg alleen bij
dag jagen in tegenstelling met de uilen
die bijna alleen in de nacht op de nood
zakelijke mondvoorraad uitgaan.
Alleen voor wat betreft de voedselkeuze
hebben deze twee groepen wat met elkaar
gemeen. De uilen hebben met hun ietwat
plompe postuur een volkomen andere
lichaamsbouw in vergelijk tot de slanke en
op snelheid gebouwde stootvogels. Zoals u
weet heeft de lichaamsbouw direkt te ma
ken met het bemachtigen van het voor de
soort geëigende voedsel, dit is bij zeer veel
diersoorten het geval. Heel opvallend in
dit verband is ook het verschil van ogen
bij deze twee vogelsoorten: het uilenoog
heeft een veel grotere pupil, die nodig is
om in het donker nog voldoende te kun
nen zien, in verhouding met die van de
overdag jagende stootvogels.
Verschillende soorten behorende tot de
twee behandelde groepen hebben nog een
eigenschap die ik u beslist niet wil ont
houden, dat n.l. het vermogen om met hun
voortplanting rekening te houden met het
voedselaanbod. Vooral bij de muizenvangers
onder hen is dat het geval. Muizen zijn
er niet ieder jaar evenveel, het aantal van
deze dieren wordt bepaald in een vierjarige
cyclus; het eerst jaar zijn er weinig, de
aantallen lopen dan gedurende nog drie
jaren op tot soms plagen vormende aan
tallen, dan stort de populatie ineen en be
gint een nieuwe periode.