OP ZAXDENBURG. 89 nen van het visschersgilde. Er werd menige beker geledigd en een levendig gesprek gevoerd. Kom joosï! ge moet ons nog eens de klacht met den Deen van vóór vier jaren vertellen. Zóó sprak een der aanwezigen tot eenen stevigen visscher van omstreeks vijftig jaren, die een breed lidteeken over het voorhoofd en den linkerwang droeg en aan wiens geheele uiterlijk het te zien was, dat hij de gevaren, in dien tijd aan zijn bedrijf ver bonden, geenszins duchtte. Ja, dat moogt ge wel een'klucht noemen, her vatte de man, dien men tot vertellen uitlokte. Een' regte kluchtGe moet dan weten, dat de landslui van die mannen, aan wie we nu een vriendelijk ge- zigt toonen moeten, op last van den zelfden heer, die op dit oogenblik ginder op Zandenburg goede ciermaakt, voor een jaar of vier op zee huis hielden alsofzijer alleenbaas waren.Liep er eene buis uit ter haringvangst, dan had ze spoedig eenen Deenschen kaper op de hielen, als de haringen eenen walvisch. Ging een koopvaarder op reis, dan toonden de De nendat ze liever een'kabeljaauw dan een' schelvisch

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1856 | | pagina 139