OP ZANDENBUEG,
65
telde in het park tal van herten onder het gewemel
van sierlijk gevogelte in de twijgen van het scha
duwrijke hout 1).
Het was in de eerste dagen der meimaand van
het jaar 1523 woelig op Zandenburg.
In de laatste dagen des vorigen jaars had Dene
marken aan zijnen koning ciiristiaan ii de gehoor
zaamheid opgezegd. Zijne pogingen om den bur
ger- en boerenstand te verheffen uit den staat van
slavernij, waarin zij verkeerden, hadden hem den
haat der geestelijkheid en des adels op den hals ge
haald. En wat die haat beraamdezijnen val, dat
deed de vrees volvoeren. Stokholms bloedbad scheen
slechts het voorspel van de jammeren, die voor het
deensche volk waren weggelegd. Nog één redmid
del bleef over, en gretig greep men het aan, toen
men te Wiborg verklaarde, dat de koning de kroon
verbeurd had. Die verklaring was voor den vorst
een verpletterende donderslag. De moed ontzonk
hem, en in eene overhaaste vlugt zocht hij zijne red
ding. Een twintigtal schepen nam hem met zijn
gezin en eenige beproefde vrienden op. Hij wendde