DE VERBRIJZELDE VIOOL.
Zij gaf den toon aan in ons dorpje
Geen feest nu meergeen zang der min
Wie zal de jeugd in 't rond doen springen
Wie zet het kermisliedjen in?
Naauw was een trouwdag aangebroken,
Of hoor, daar trilde reeds de snaar
Ze ging aan 't lieve bruidje zeggen
De brnigomsstoet is spoedig daar.
Als Heeroom naar heur toon dorst luistren
Was 'tof zijn vrees voor 'tdansen week,
Daar zelfs de vreugde, die ze spreidde,
De wolk van 's vorsten voorhoofd streek.
Hoe zong ze vaak het lied der zege
Voor vaderlandsche moed en trouw!
Ach, kon ik gissen dat de vreemdling
Op haar, mijn schat, zich wreken zou!