LUIMIGE VOND EELLAM Y. VAN DOOR J. J. Telchhuis. Toen Bellamy nog in Vlissingen woonde zag iiij er, van wege de stad, eene rij boomen planten, maar dit zoo slordig, dat zij gansch niet in het gelid stonden en 'ter naar uitzag, dat dit werk, tot sieraad van de stad onderno men haar grootelijks tot ontsiering' zoude strek ken. De schalksche jongeling beslootdaar eene grap van te hebben. Hij schrijft een toe passelijk verswaarvan men den inhoud het versje zelf schijnt verloren te zijn gegaan, althans men heeft het nooit kunnen opsporen zoo 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1855 | | pagina 319