AAN EE NE HAARLOK EENER GELIEFDE AFGESTORVENE, DOOR B. Ph. DE KANTER. Gijsclioone vlechtgevormd uit den lokkentooi Der dierbre, wier gedachtnis mij heilig is Gijdie haar zacht gelaat omgolfde Nu door den sluijer des grafs verborgen: O kostbaar pand der zaalge, die 't Vaderhuis Al biddende intrad, ach, ook voor mij daar bidt: Ontvang mijn groet, mijn zegen! Heil u! 'k Wijde u der hoop en der stille liefde. Ja, gij zijt mijn! Op u heeft de grimmige Monarch, wiens pijl door 't harte van lauka voer, Nu geen vermogen! 'k Heb, Verderving, 'k Heb u, o Graf, een triomf ontwrongen!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1855 | | pagina 232