120 BEDDING VAN OOSTBUHG. straatweg, regtsaf, den dijk en doorsnijdt, in eene zuid-westelijke rigting voortloopende, schuins het straks genoemde poldertje. Op den hoek nu, waar de straatweg den noord en zuid voort loopenden dijk verlaat, staat aan de westzijde eene herberg; in deze was de wacht der Neder- landeis, die zich hoofdzakelijk hadden geposteerd achter den noordelijksten der beide dwarsdijken, gelijk de Belgen zich bevonden achter den zui- delijksten aan de overzijde. Beiden dus waren van elkander gescheiden door het poldertje, met den dwars doorloopenden watergangen bovendien gedekt ieder door een dijkde Ne derlanders ten zuiden door den noordelijksten, de Belgen ten noorden door den zuidelijksten. Het geschut der onzen was geplaatst voor de straks vermelde herberg en alzoo op den straat weg juist waar deze den zuidelijk loopenden dijk verlaat, om eene tip van het meer genoem de poldertje af te snijden, en aan den zuide lijken dwarsdijk gekomen (achter welken de Bel gen lagen) dien schuins te doorsnijden. Op dit

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1855 | | pagina 166