108 A ANTEE KENINGEN. tien Goddat Hij uheden zegene en gelukkig make. Ik kan met zeggen, hoe gaarne ik dat wezen zien zou, dat het hart van Vader Ontzagchelijk heeft veroverd. Binnen weiniS° dagen zal zich nu de zaak der Belgen decideren. Geheel Europa heeft daar het oog starend op ge vestigd. Ik ook, doch allermeest op den Olijfberg. Jongen lief, ik hoop toch niet, hoe de uitslag ook zijn moge, dat gij gevaar loopt om in de minste ongelegenheid te komen Zoo gij dat vermoeden kondt, was 'tbest, u in tijds te retireren en als gij dan nergens elders gaan wilt, kom dan bij ons en verberg u m ons gering maar voor u geopend asyle der vriendschap. Onder ons gezegd, ik vrees dat de kramen heel ongemakkelijk zullen worden ingepakt. Deze spreekwijs kent gij nog? Is er in uwe Provincie geen belangrijk nieuws in het vak van geleerdheid of belle lettres? Die Brabanjers zijn al rare knapen! Buiten hunne Staminé's en een goede dozis dolhgheid - pour l'amour de Dieu! - komt het mij voor dat er met veel aan te kluiven is. Ik kan mij maar vol strekt met begrijpen, dat gij u dragelijk amuseertvooral nu de meeste emigranten weg zijn, doch - die een meisje heeftheeft alles. Ik smeek, dat gij u niet wreekt, maar den toorn plaats - Ik lees liever doortogt - geeft, en mij voor de revolutie nog eens schrijft, hoe gij met uwe Brabanders het hebt." (61 Over de vriendschaps-betrekking tusschen uyttenhoo- veh en BELLAMY vindt men het een en ander in ockerse en zusier, Gedenkzuil op het graf van J. B. Het gedicht aan den eerst genoemde staat in Bellamy's Gedichten. De brief in de Gedenkzuil over Bellamy, Bladz. 197 is van uyttenbooveh. Aan dezen schreef ockerse: „Groet Bellamy en bid voor hem, dat hij toch regte paden voor

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1855 | | pagina 154