AANTEEKENINGEN. 107 a Aan Jen Pater guardiaan van liet Convent op den Brabandschen Olijfberg. :i Het is zoo lang geleden dat ik uwen op één na laatsten brief ontvingdat ik maar niet beginnen zal met dien te be antwoorden, omdat er al de geheugenis bij u van verloren zal zijn. Kort en goed moet ik u maar zeggen, dat zij èn aan Madame tl) èn aan Monsieur, elk bijzonder ingerigt was, dat zij beiden zeer veel pleizier deed en dat Madame zeer verlangend is geweest om den vriend JANUS, die overal in de wereld een' comiquen indruk schijnt te maken, eens van aangezigt tot aangezigt te leeren kennen. «Maar waarom willem! als dat zoo is, mij niet al lang geantwoordp Vooral, daar ik u met het einde van Augustus nog zulk een geduchten brandbrief geschreven hebP Ik zal Vu zeggenmanneke a 1. Omdat enz. a 2. Omdat ik nog geen nadere exemplaren van mijn twee de stukje had kunnen bekomen door 't herdrukken van de cartons en traagheid der binderszijnde nu eindelijk in staat gelijk ik doe, u hiernevens het Ilde stukje mijner Karakter kunde te zenden. a Wel janus! Wel janus! Wat hoor ik? ga je zoo uit pure liefde voor een lief meisje trouwenP Kijk! ik stond te kijkenals een boer in Pinettitoen ik het las. Ik moet u maar bekennendat ik nooit gedacht had, gij in het gilde zoudt getreden zijnniet bij mangel van verdiensten ik eerbiedig die in mijn' vriend janus in een hoogen graad, maar uit hoofde van een zeker duister, ongegrond voorgevoel, dat ik daaromtrent bij mij zeiven had. Nu zie ik, den hemel dank! dat uw voorgevoel beter dan 't mijne geweest is. Ik neem veel deel in uw geluk en bid den goe- (l) Mevrouw ockerse.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1855 | | pagina 153