HET WERKEND TREKPAARD IN ZEELAND OP FILM: EEN
ETNOGRAFISCHE BENADERING
125
Metje Postma
'Het gaat hem vooral om wat er wordt vernietigd, om het besef dat de liquidatie van eeuwenoude levens
vormen niet minder dan een catastrofe is, ook voor degenen die zich daar vooralsnog helemaal geen
zorgen over maken. Want nog afgezien van het feitelijk leed dat al die ontheemden werd en wordt aan
gedaan, en het medelijden daarmee behoeft uiteraard geen enkele theoretische rechtvaardiging, herin
nert de cultuur van de kleine boer, zoals Berger die als een soort tivintigste-eeuwse Van Gogh heeft gedo
cumenteerd, aan een aantal vitale kenmerken waar op den duur geen enkele samenleving buiten kan.
Het gaat om een besef van continuiteit - en dus van verantwoordelijkheid tot ver over de grenzen van
het eigen leven of de eigen generatie heen; het besef dat de mens deel uitmaakt van een universum
waartoe ook de aarde en de dieren behoren; het besef dat de 'betrekkingen van de mensen' belangrijker
zijn dan 'de waarde van het geld' (Cyrille Offermans in De Groene Amsterdammer van 19 februari
1992).
Etnografie wordt meestal geassocieerd met cul
tuurstudies van verre volkeren. De etnografische
onderzoeks- en verslagleggingsmethoden kunnen
echter even goed in eigen land worden toege
past. Hieronder zal ik verslag doen van het wor
dingsproces van een etnografische documentaire
over twee trekpaardenbedrijven in Zeeland. De
film bevindt zich nu in de montagefase. Als het
benodigde geld kan worden gevonden, zal de
film in juni 1993 in première gaan.
Het project werd op eigen initiatief ter hand
genomen. Dank zij een subsidie van het Prins
Bernhard Fonds konden in januari 1991 de opna
mes worden gemaakt, die in totaal dertien uur
film opleverden1.
Voo rgesch ie den is
In 1989 begon het project met een eenvoudig
plan. Ik zou een 16 mm-filmpje maken over de
Belgische koudbloedpaarden tijdens het ringrij-
den. Zelf opgegroeid op Walcheren, was ik altijd
gefascineerd geweest door de Zeeuwse 'knollen',
en die kon je, meende ik, het best in actie zien
bij het ringrijden. Die machtige lichamen die zich
aan het begin van de baan als een boog spannen
en dan met al hun macht voorover storten, om
aan het einde weer terug te vallen in een rustig
sukkeldrafje. De ringrijders in opperste concen
tratie, en hun eigen juichkreten en die van het
publiek wanneer de ring wordt gestoken.
Tijdens één van mijn bezoeken aan het ringste
ken in Zoutelande ontmoette ik een groep ringrij
ders uit Gapinge, die mij vertelden dat er nog
verscheidene boeren met de paarden werken, en
dat ter ondersteuning van die boeren kort gele
den een Stichting (Het Werkend Trekpaard Zee
land) was opgericht. Ik was hierover veiwonderd
en had enkele gesprekken met de oprichter, Ad
Phernambucq. Hieruit groeide het plan, het wer
kend trekpaard en de wereld daaromheen in
beeld te brengen. De film moest ook een ode zijn
aan de Zeeuwse landbouw van weleer en aan
zijn overleving in de moderne tijd.
Vooronderzoek
Na literatuuronderzoek en bezoeken aan filmar
chieven (Rijksvoorlichtingsdienst, Polygoon en
Nederlands Omroepbedrijf) en het Zeeuws Docu
mentatiecentrum in Middelburg bleek in de natio
nale archieven nauwelijks filmmateriaal over de
landbouw in Zeeland voorhanden te zijn. Dit
sterkte mij in de overtuiging, dat het noodzakelijk
was de trekpaardenlandbouw in Zeeland te do
cumenteren. Ik begon met vooronderzoek. In het
najaar van 1989 bezocht ik de drie bedrijven in
Zeeland die nog hoofdzakelijk met trekpaarden
werken, en maakte ik kennis met verscheidene
mensen die bij het werken met of het fokken van
de paarden betrokken waren. De bedrijven van
Kees Mol en zijn vader in Waarde op Zuid-Beve
land en van Ab Paauwe, bijgestaan door Adri Ver-
hage, in Gapinge op Walcheren koos ik ten slotte
uit om gedurende het gehele landbouwseizoen
van 1990 te volgen.
Doel van mijn onderzoek was bekend te wor
den met de trekpaardenwereld en inzicht te krij
gen in de landbouwactiviteiten. Niet alleen wist
ik niets over de trekpaardenlandbouw, maar ook
was ik slecht op de hoogte van de normale land-
bouwcyclus. Tijdens het vooronderzoek leerde ik
de namen kennen van voorwerpen en werktui
gen, hun functie, en welke werkzaamheden wan
neer moesten gebeuren. Deze kennis was belang
rijk om te kunnen bepalen welke onderwerpen
wanneer zouden moeten worden opgenomen.