HET VERLEDEN DOOLT IN HET HEELAL...
p
K
■g!
IJ
RJ
ra
II III IIIA IV...
V’\
1
De oermensen tijdens de jacht.
De aarde in het steenkooltijdperk.
Het leven in Het oude Egypte. Een begrafenisstoet.
te Olympi
Met
der menschheid
- 15 -
De allereerste Olympische Spelen
186.000
van deze
vier maanden noodig eer
naar deze
in Au-
I
1 fanneer wij naar de zon kijken, zien wii dit
\jkf hemellichaam niet zooals het is, doch
r V zooals het acht minuten geleden was. Dit
is een gevolg van den tijd, dien 't licht noodig
heeft om den reusachtigen afstand af‘te leggen,
die ons van de zon scheidt.
Maar ondanks de drie
mijl, die tusschen de
zij toch betrekkelijk
de dichtstbijzijnde ster zal laten zien als
en niet als gen lichtpunt. Maar de
eens Jtömen, waarop wij verrekijkers
Huiken, die^Vergrootingen geven, die ons
Jjfanogeljjk togschijnotw
keen verschil isscherj lichtgolven en
ivcn, behalve dat-Me i eerste veel sneller
'"t n versterJJS kumVéX wij de golven der
>ze millioenen malen vergrooten. Mis
dat de ontviukkeling der versterkers ons
te6? dag in staat zal stellen
Mjlfde wijze te behandelen. In
li of reflectors, zal de reuzen-
t toekomst wellicht bestaan uit
op de versterkers- van het
1
i waren
indaag verging, zou deze
1Jï„ i van onze fanta-
verwijderde planeet niet eer tyr
-
of
andere ster wentelen. Het is'waarschijnlijk, dat
hij ons
een schijf,
tijd zjal
kimnffli
nu rf
Er
raai
gaat
drai
sciyi
den
kunnen wij twee groote nevelwolken zien, wier
onderlinge gelijkenis buitengewoon groot is. Be
roemde sterrenkundigen, die men er niet van
verdenken mag, er fantastische theorieën op na
te houden, hebben in allen ernst de veronder
stelling geopperd, dat een van deze nevelvlek
ken, de werkelijke nevelvlek is, welke wij door
onze telescopen kunnen zien en dat de andere
zijn weerspiegeling is, gezien, als het er door
uitgestraalde licht, terwijl dit zich door de
wereldruimte voortplant!
Het kan zijn, dat een van de millioenen ster
ren, die aan den nachtelijken hemel staan, wer
kelijk de afspiegeling is van onze eigen zon,
zooals zij er uitziet wanneer haar lichtgolven
hun weg door de ruimte hebben afgelegd.
Indien dit zoo is en de mogelijkheid is
lang niet uitgesloten dan zullen de teles
copen, die den een of anderen tijd zullen wor
den uitgevonden, de toekomstige bewoners van
onze aarde in staat stellen het zonnestelsel te
zien, zooals het duizenden en duizenden jaren
geleden was. Men kan zich voorstellen, dat de
astronoom van de toekomst zijn machtigen te
lescoop op de zon en haar planeten richt. Hij
zoekt de aarde op, stelt er zijn kolossalen kijker
op in en is dan in staat, dank zij de geweldige
vergrooting, de gebeurtenissen te zien, die zich
op haar oppervlakte afspelen.
Hij ziet terug in de historie, want hij ziet onze
wereld zooals zij duizenden eeuwen geleden
was! Hij zal alles zien, wat zich in den loop der
eeuwen op onze planeet heeft afgespeeld. Het
heden zal voor, hem samenvallen met een grijs
verleden, waaraan zelfs de heugenis der oudste
menschen geen herinnering heeft bewaard.
en negentig millioen
zon en de aarde liggen, is
een dichte buur van ons
in de wereldruimte. De dichtstbijzijnde ster be
vindt zich in de sterrengroep Centaurus. Hoe
wel het met een constante snelheid van
mijl per seconde reist, heeft het licht
ster toch vier jaar en
het bij ons is. Dus wanneer wij nü
ster kijken, zien wij haar zooals ze was
gustus van het jaar 1928.
Astronomen gebruiken den term „lichtjaar"
om den afstand aan te duiden, dien het licht
in twaalf maanden aflegt. De ster de Hond,
een andere nabije buur van onze aarde, is meer
dan acht en een half lichtjaar van ons verwij
derd. Een object, dat juist nog zichtbaar is voor
het bloote oog, is de groote nevelvlek van een
sterrenhoop in het sterrenbeeld Andromeda. Dit
is 'n afstand van meer dan negenhonderdduizend
lichtjaren!
De grootste telescoop der wereld, de reflector
van het Mount Wilson Observatorium, maakt
het mogelijk hemellichamen te zien, die honderd-
veertigmillioen lichtjaren van ons verwijderd
zijn. Daar een lichtjaar voorgesteld wordt door
het cijfer zes, gevolgd door twaalf nullen, kun
nen we ons van dergelijke afstanden geen voor
stelling maken.
Een nóg verbazingwekkender gedachte is ech
ter deze: veronderstel, dat er werelden zijn als
de onze, die om de zonnen wentelen, die te
zamen de sterrenhoop vormen welke honderd-
veertigmillioen lichtjaren van ons verwijderd is.
Veronderstel verder, dat deze werelden bewoond
zijn en dat de menschen, die er op vertoeven,
telescopen hebben, die alles overtreffen, Wat wij
op dit gebied bezitten. Met deze instrumenten
zouden zij dan nu misschien naar de aarde kij
ken. Maar zij zouden dan niet u en mij en de
steden, waarin wij wonen, zien, want er zouden
nog honderdveertigmillioen lichtjaren moeten
verloopen, eer wij werden geboren. Zij zouden
dus. onze wereld zien, zooals deze er honderd
veertigmillioen jaar geleden uitzag. Terwijl de
tijd verstrijkt, zullen zij den dinosaurus en an
dere vóórhistorische dieren te zien krijgen.
Maar niet vóórdat er 139.700.000 jaar van af
dit oogenblik zijn verstreken, zullen zij onge
veer den eersten mensch op aarde zien!
Zij zouden onze geschiedenis zich voor hun
oogen zien afspelen millioenen en millioenen
jaren nadat de gebeurtenissen, die haar hebben
gevormd, in het verleden waren verzonken. In
dien onze wereld vandaag verging, zou
catastrophe den sterrekundigen
sie op de ver i
kennis komen dan in het jaar 140.001.932^
zouden onze wereld nog zien voortbestaan
schoon zij reeds lang was verdwenen!
De groote telescoop van den Mojjj
zal spoedig vervangen worden ddojp'
nóg grooter is. Maar hoe ene
deze ook zal zijn, hij zal ons/Èi
stellen de planeten te zieikf/ite
z VW&yvanJ
va
dat lijKTop de versterkers van
- ^6dio-ontvangtoestel. Indien wij eenmaal zoover
«j/zijn, zullen wij in staat zijn het verleden der
lX sterren te zien, en mogelijk ook van de planeten,
die er om heen wentelen. Wij zullen dan mis
schien de details zien van sommige sterren
en sommige werelden, zooals deze een paar jaar
geleden waren, andere zooals zij een paar dui
zend jaar geleden waren en weer anderen zoo
als zij millioenqg^ jaren geleden waren.
En nu komen wij tot nóg verbazingwekkender
gedachte: Einstein, aan wien wij de relativiteits
theorie danken, beeft aangetoond, dat de wereld
ruimte niet oneindig is. Dat wil dus zeggen, dat
het licht, dat de zon verlaat, zich niet eeuwig
door naar buiten voortplant. Hieruit volgt
omdat niets verloren gaat in het heelal dat
het moet omkeeren als wij het zoo eens zeg
gen mogen en terug moet keeren naar de
plaats vanwaar het vertrok.
Aan tegenovergestelde deelen van den hemel
Men zal de ontwlkki