L
F
r
&K1
1
1
p}??
John
EEN HEIDENSCHE BEGRAAFPLAATS IN ALASKA, NOORD-AMER1KA.
kat
eloof
i
i
1
niet
I
i-
8
7 -
i“
r
i
t
reet dol op haar. En zij op hem. (je
I Fta* -j* i-
l
I
ruimde, als
een
cm
blij'
„Hè?'
n
graag
Daar-
lang haar
lang bij je
-- hield.."
en haar
Smith en
zou gaan en dat ik alles
overlaten. Ze zou je wel hel]
te nemen. En, John., ik
hoor, toen je naast
want ik verwachtte je.
„Heel erg naar!"
„En je verdient eigenlijk geen lief meisje tot
viouw?
„Neen.”
„Dan is het goed,” zei Helen. „Omdat ik niet
lief ben, zie je. Ik ben een kat en ik heb je voor
den gek gehouden."
„Lieve hemel!” zei John verbaasd.
„Ja, zie je,” zei Helen, „ik heb miss Smith
gisteren naar je toe gestuurd.”
„Maardaar heeft ze niets van gezegd."
„Natuurlijk niet. Dat moest ze ook niet, want
jij mocht het niet weten.” Ze lachte, toen ze
zijn verbaasde gezicht zag. „Misschien kan ik
alles beter van het begin af aan vertellen. Je
moet namelijk weten, dat ik miss Smith al ken
de, voordat ik bij je op kantoor kwam. Ik had
dan ook niet gewild, dat zij voor mij het veld
;_j_ _i3 ze njet ze]f had g-ezegd, dat ze
weekjes vacantie wilde hebben.
wij overeen, dat ik zoo
zoo
van me
deed de oude
de laatste verwijderde zich tevens,
zitten en zei: „O, John.
it u me laten schrikken.”
c.öd.rai er, gelukkig voor
wist wat hij zeggen moest,
zoo gauw
hij was
en had
paar
kwamen
plaats zou innemen. Ik wilde
blijven, tot ik zou weten, dat je
„Hè?"
Helen zweeg, maar keek hem lachend aan.
„Maar je wilt toch niet zeggen....”
„Natuurlijk," zei Helen kalm. „Je hebt geloof
ik niet veel kijk op meisjes, is het wel, lieve?
Ik was het direct met mezelf eens, hoor."
„Ik sta paf!”
„Maar jij wist het niet direct! Jij begreep erg
langzaam, hoor! En ik vond het verschrikkelijk,
teen je zoo onaardig tegen mij was.
„Helenik
„Neen, laat me uitspreken. Ik vertelde alles
aan miss Smith en ze zei, dat ze naar je terug
maar aan haar moest
Ipen om een besluit
schrok niet wérkelijk,
mij op die bank kwam zitten;
J Miss Smith belde mij een
half uurtje geleden op om me te zeggen, naar
Hyde Park te gaan, omdat jij zou komen om
mij.... te vragen met je te trouwen. Ik begrijp
niet, hoe ze dit wist."
„Ik heb het haar niet gezegd,” zei John, en
hij meende werkelijk, dat hij de waarheid sprak.
„Je.je bent toch niet boos, is het wel?” vroeg
Helen, een beetje angstig.
„Helen,” zei John plechtig, „ga even mee naar
het kantoor dan zal ik het je toonen. Ik kan je
hier niet erg goed kussen. Bovendien moeten
we die goede leelijke Jane zeggen, dat ze ge
lijk had.”
„Leelijke Jane?”
,4a, zoo noem ik miss Smith.”
„Wat onaardig. Ze is zoo’n goed mensch.”
„Dat weet ik. Maar ze is leelijk, nietwaar?"
„Gelukkig wel,” zei Helen.
„Gelukkig?” vroeg John.
„O, wat wéét je toch weinig van meisjes,” zei
Helen zachtjes. „Denk je dan soms, dat ik haar
naar het kantoor had laten teruggaan, indien
ze niét leelijk was geweest?"
zenuwen
der zat.
„Goeden morgen," zei hij tenslotte.
Helen sprong op. Hetzelfde deed de
dame, maar
terwijl Helen weer ging
mr. Fielding. Wat hebi
Op dit oogenblik verscheen
John, die niet meer v~~*
een kleine fox terrier. Waar het dier
vandaan kwam, begreep John niet, maar
er, sprong luid blaffend tegen hem op
het klaarblijkelijk op zijn enkels voorzien.
„Koest, Tim,’ zei Helen streng.
„Tim?” riep John. „Is dat Tim?”
Helen knikte.
John haalde diep adem. „Gelukkig,” zei hij.
„Ik dacht, dat Tim een man was."
„Maakt dat dan nog verschil?”
„Verschil?!” zei John. „Mij dunkt!” Hij schoof
wat dichter naar haar toe. „Eh. Helen,’ begon
hij toen, „ik ben vreeselijk leelijk tegen je ge
weest. Ik was een bruut, eeneen nare man
Kun je mij vergeven?"
„Dat denk ik wel,” antwoordde Helen.
„En je zult niet meer van mij wegloopen?
Want ik heb je zoo noodig."
„Als typiste?”
„Ach, neen. Begrijp je dan niet, dat ik je ten
huwelijk vraag?”
„Natuurlijk begrijp ik het,” zei Helen zacht
jes, „maar ikik wilde het je zoo graag hooren
zeggen.”
„Jou lieveling!” zei John. „Dus dan wil je.."
„Je bent eigenlijk een verschrikkelijk nare
man, hè?"
woord „Tim” voor zijn oogen. Op iederen
regel stond het, met groote leters „Tim en
Helen samen in Hyde Park." Naar den duivel
met dien Tim.. Wat voor nut had het, hier te
zitten en te probeeren te werken, terwijl Helen
en Tim in Hyde Park zaten?
Resoluut stond hij op. „Ik ga even weg, miss
Smith,” zei hij.
„Als u naar de city gaat,” hielp de ijverige,
zakelijke miss Smith hem herinneren, „dan kon
u misschien wel even bij Baxter aanloopen. Een
persoonlijk onderhoud zou....”
„Ik ga niet naar de city! Ik ga alleen een
eindje wandelen. Ik heb wat frissche lucht noo
dig. Ik ga even naar Hyde Park of zoo.”
De zakelijke miss Smith glimlachte spottend
tegen de deur, toen John ze achter zich had
dichtgetrokken en stak haar hand uit naar de
telefoon.
John zag haar direct, toen hij Hyde Park
binnenkwam. Ze zat op een bank te lezen en
was alleen. Klaarblijkelijk was Tim niet geko
men. Hij ging voorzichtig op de andere punt
van de bank zitten en durfde niet op te kijken.
Moest hij zijn excuses maken? Of moest hij miss
Smith' raad opvolgen en haar in zijn armen
nemen? Hij begreep echter, dat een dergelijke
methode wel eens te straf kon zijn voor de
van de oude dame, die een bank ver-
__j zou het
hebben, dat zij zonder hem ging.’
212~ „Za om en v J
privé-kantoor, de deur met een-
dichtslaand. Hij zette zich voor zijn
maar kon niet werken. Inplaats van c
woorden en zinnen, die de brieven bevatten,
welke hij moest lezen, danste uitsluitend het
niet gesolliciteerd, omdat ik eerst 'n paar week
jes vacantie wilde nemen.”
„Zoudt u willen terugkomen?” vroeg
hoopvol.
„Zou een eend willen zwemmen?” vroeg miss
Smith lachend. „Ik heb hier altijd met plezier
gewerkt. Zal ik maar gaan zitten?”
Ze wachtte het antwoord niet af, hing haar
mantel en hoed aan den kapstok en zat eenige
oogenblikken later achter haar machine te tikken
alsof ze er nooit van was weg geweest.
„Ja," zei ze onderwijl ze behoorde tot de
zeldzaamheden, die tegelijk kunnen breien en
praten „ik heb altijd graag voor u gewerkt.
U bent zoo heel anders, dan andere patroons.
Sommigenwel, hoe minder men van hen
zegt, hoe beter het maar is. Gisteren hoorde ik
nog zoo’n mooi staaltje! Een meisje, dat ik ken
ze deelt nu mijn kamers had al een heel
erg onbeschoften patroon. Ze probeerde het wat
gezellig voor hem te maken. Zette wat bloeme
tjes op zijn bureau
„Hè?” vroeg John, zich omdraaiend
verrast aankijkend. „Wat zegt u?”
„Bloemetjes,” zei miss Smith, terwijl ze haar
brieven sorteerde. „Ze zette ze op zijn bureau,
en omdat hij ze omstootte, moest zij het ontgel
den. En omdat zij toen begon te huilen, zei hij
haar, toch stil te zijn, omdat er wel eens iemand
kon komen. Geen woord van troost! Verschrik
kelijk, niet?”
„Hoe heette ze, zei U?”
„Ik heb het niet gezegd, maar ze heette Ri
chards Helen Richards. En omdat ze een paar
foutjes in haar brieven maakte, ging hij vreese
lijk te keer, hoewel ze aanbood ze over te tik
ken."
„Maar ik.
„Neen, u zoudt heel anders hebben gedaan. U
zoudt direct hebben gemerkt, dat het kind ver
schrikkelijk haar best deed. Het is me onbegrij
pelijk, dat die man dat ook niet heeft gemerkt,
want ze hield nog wel van hem.. Inplaats dat
hij haar in zijn armen nam en kuste, zei hij
„Lieve hemel,” riep John, „maar daar zou ik
ik nóóit aan gedacht hebben."
„Maar u zoudt een meisje ook niet aan het
huilen maken, nietwaar?" zei miss Smith zoet
sappig. „Wilt u even deze brieven inkijken, mr.
Fielding? De rest kan ik zelf wel af handelen
John vond het voor de rest van den dag erg
moeilijk, om zijn gedachten bij zijn werk te
houden.
Miss Smith zat reeds achter haar schrijf
machine, toen hij den volgenden ochtend op
kantoor kwam. Ze begroette hem opgewekt.
„Goeden morgen,” zei John. „Eh
„Ja?”
„Mooi weer, hè?”
„Heel mooi."
„Eh.. ja,” zei John.
Hij scharrelde wat in het kantoor rond, tot hij
eindelijk voor het raam bleef staan, en naar
buiten keek. „Ehhoe maakt Helenmiss
Richards het?” mompelde hij, strak naar buiten
kijkend.
„O, dat meisje, waar ik u gisteren van ver
telde?” vroeg miss Smith. „Wat typisch, dat u
zich haar naam nog herinnert."
„Ik., eh.. ik vind het ook typisch,” zei John,
blozend.
„Ze maakt het uitstekend,” zei miss Smith.
„Ze was gisteren natuurlijk een beetje opge
wonden, maar Tim heeft haar gauw over haar
verdriet heengeholpen."
John draaide zich bruusk om. „Tim?” vroeg
hij.
„Ja, Tim,” zei miss Smith. „Tim kan het best
met haar vinden. En zij met hem.”
„Wie is Tim?”
„Een uitstekende vriend van mij. Hij was di-
2_1 Z.. _.j _r Gelukkig maar.
Dat weerhoudt haar van piekeren.'
„Piekeren?”
„Ja, over dien naren patroon van haar. Ik heb
haar weten te bewegen vanmorgen een wande
lingetje te gaan maken. Dat zal haar goed doen;
beter dan dat zij thuis blijft zitten. Ze is naar
Hyde Park.”
„Met Tim?”
„Natuurlijk. Waarom niet? Hij
kunnen 12.2
John draaide zich
verdween in zijn
smak achter zich
j i bureau,
de zakelijke