I
I
n
t
R
O
O
IJ
K
K
E
R
S
F
E
E
S
«8
A
1
I
T
u
te gichelen
c
e
1
i
t
r
i
1
s
1
a
P
e
u
n
n
1.
menschen?" vroeg de
niet buiten je?”
t voor ze
zorgen, tot de tijden wat gunstiger zijn.”
denkend
te trillen als
„Waar woon
zien, wat ik
ik er wel een
Fred dacht
al verbazing aan.
ze uw hulp niet
dat hun niets kan ge-
I
u
door en wendde zich toen tot Fred: „Als
je even kijken wilt, Engelschman, kun je
je zelf overtuigen, dat prins en prinses Orskey
je hulp niet meer noodig hebben!”
Fred schrok, toen hij den commissaris de
woorden prins en prinses hoorde zeggen, en
terwijl er opeens een verlammend voorgevoel
in hem oprees, liep hij op den commissaris toe
en las het stuk papier, dat deze hem voorhield.
Het was een gedrukt formulier, met hier en
daar open ruimten, die met pen en inkt waren
ingevuld. Als in een waas las FredAan
den volkscommissaris voor de voedselvoor
ziening. Ondergeteekenden deelen kameraad
Nitchlo mede, dat aan het bevel tot executie
van prins en prinses Orsky heden om drie uur
vijftien minuten is voldaan. Het vonnis werd
zonder voorafgaand proces voltrokken.” Daar
onder stonden een paar onleesbare hand-
teekeningen.
„Je ziet het," zei de commissaris, terwijl Fred
nog steeds als verdoofd op het formulier staar
de. Je bezwaren zijn nu opgeheven. Zij
hebben je hulp niet meer noodig en jij kunt
vertrekken
Fred voelde een ontzettende woede in zich
opkomen. Hij kreeg lust den commissaris, die
gemeen lachend voor hem stond, naar de keel
te vliegen, maar de sergeant, die het formulier
had gebracht en die een wenk van Nitchlo had
gekregen, schoof zich tusschen hen in en drong
Fred naar de deur. Als een blinde waggelde
hij het vertrek uit
Zonder dat dit tot hem doordrong, zag hij
in de gang Saska staan met haar zusje. „Kijk,"
zei ze tegen het kind, „daar gaat je Engelsch
man. Hij heeft je plaatje bij zich en hij gaat
naar zijn eigen land, naar zijn eigen huis
Hij is nu vrij en jij kunt gerust zijn. Morgen
ochtend vroeg is hij de grens reeds over en kan
niemand hem meer bereiken. Je kunt gerust
zijn
Het kind begon weer
meisje uit het geheimzinnige huis stond voor
hem en keek hem vereerend aan.
„Zie je wel, ze kent hem,” zei Nitchlo tegen
Saska. „Ik zei het je immers wel!"
Saska wendde zich nu tot haar zusje. „Ik
heb je verteld, dat hij ongedeerd was,” zei ze.
„En daar is hij nu, zooals je ziet!” Ze keek naar
Fred. „Ze heeft over u gedroomd of zooiets,
en mijn vader en moeder konden geen land
meer met haar bezeilen. Zegt u eens iets tegen
haar."
Fred lachte smadelijk. „Ik begrijp het,” zei
hij. „In mijn land geloofde men vroeger, dat
het aanraken van een doode gezondheid bracht.
Hier moet iemand, die ter dood veroordeeld zal
worden, zelfs reeds als fetisch dienst doen!
Ik
„Sst!” riep Saska uit, terwijl zij vóór haar
zusje ging staan. „Laat haar niet zien,- dat u
lacht! Wilt u, dat zij weer een aanval zal
krijgen? Vertel hem even, Nitchlo, wat er
precies aan de hand is.”
Saska ging met haar zusje in een der wacht
kamertjes en Nitchlo zei tegen Fred: „Je weet
niet, wat voor een geluksvogel je bent, kerel.
De ouders van dat idiote kind en ook haar
zoogenaamd verlichte zusje, dat nota bene on
derwijzeres is geweest denken, dat zij iets
bovennatuurlijks heeft. Dat ze visioenen heeft
en zoo. Ze heeft een droom over je gehad,
een soort nachtmerrie, waarin ze zag, dat je
door soldaten werd doodgeschoten."
„Nou," zei Fred, wien al die dwaasheid ging
vervelen, en die liever wist, wat er met hem
gebeuren zou, „wat heb ik daar mee te maken?”
„Meer dan je denkt! De commissaris voor
buitenlandsche aangelegenheden die het bijna
even druk heeft als ik hij lachte cynisch
heeft jouw zaak weer naar mij verwezen en
het is nu aan mij om te beslissen of je je ver
grijp met den dood bekoopen zult ja of neen!”
„Ja, ja,” riep Fred ongeduldig uit, „maar
vertel me liever, wat dat idiote meisje daar mee
te maken heeft?"
„Dat ben ik juist bezig je te vertellen, on
beschaamde kerel! Waarom luister je niet? Die
menschen zijn overtuigd, dat wanneer jij je ver
diende loon kreeg, dat wil zeggen, als je werd
gefusilleerd, dat dit dwaze kind het dan in haar
droom zou zien en dat ze dan heel wat met
haar te stellen zouden krijgen. Daarom heb ik
haar zuster beloofd, je te zullen laten gaan...”
„Waarheen?”
„Waarheen?" herhaalde de commissaris ver
baasd. „Wel, naar je land natuurlijk! Er gaat
tegen middernacht een trein naar de grens.
Maar wat mankeer je? Wil je niet gaan, dat
je je hoofd schudt?”
Freds gezicht leek in een steenen masker ver
anderd. De emoties der laatste dagen deden
haar uitwerking gelden nu hij zoo onverwachts
de vrijheid inplaats van den dood vóór zich
zag, maar hij dacht aan prins en prinses Orsky,
die oude menschen, welke geheel van hem af
hankelijk waren. Zij moesten zich schuil
houden, durfdén niet eens bij de algemeene
voedseluitdeeling te verschijnen uit vrees ge
arresteerd te zullen worden indien ze werden
herkend als „aristocraten".
„Nou, waarom geef je geen antwoord?"
vroeg de commissaris.
„Ik kan niet weggaan," zei hij, „omdat ik
die oude menschen, bij wie ik woon, niet in den
steek kan laten!”
„Wat zijn dat voor
commissaris. „Kunnen ze i
„Neen, dat is onmogelijk! Ik moet
De commissaris keek Fred geruimen tijd na
denkend aan. Toen begonnen zijn mondhoeken
van een ingehouden lachen
je?” vroeg hij toen. „Ik zal dan
voor je doen kan. Misschien weet
middel op!”
een oogenblik na. Toen zei hij:
„Ik begrijp, dat je mij nikt in vrijheid stelt voor
Om half twaalf des avonds van dienzelfden
dag vertrok er uit Ninovitch een trein naar de
grens. Het bevroren landschap glinsterde in het
licht van de volle maanMet treurnis in
het hart staarde Fred door een gebroken por-
tierruit naar buiten.Hij was door den sergeant ft
in den trein gezet en deze zou in een stuk door
naar de grens rijdenHij was vrij nu en
terwijl de trein voortgleed door het nachtelijk
landschap, dat eenzaam en verlaten aan weers
zijden van de spoorbaan lag, hoorde hij in ge
dachten nog steeds het idiote lachen van het
dwaze kind en dacht hij, van weemoed vervuld,
aan de beide oude menschen, die eens zijn wel
doeners waren geweest en in zijn verbeelding
versmolten deze beide herinneringen tot één
geheel: een mengeling van krankzinnigheid en
dood: het symbool van het ongelukkige Chitel-
nitska
HET WONDER VAN DEN RIJP: een dorre
boomtak, die door den er op bevroren dauw
wel een struisveer gelijkt
niets. Ik heb je den vorigen keer met dat meisje
hooren praten. Ze heeft je natuurlijk ergens
mee gedreigd en jij hebt het afgekocht door mij
in vrijheid te stellen. Ik zal je echter één ding
zeggen: als je die moeilijkheid betreffende die
oude menschen niet uit den weg ruimt, ga ik
niet het land uit! Dan ga ik nog liever naar de
gevangenis terug! Niet dat ik hen dan kan
helpen, maar ik voorkom dan tenminste, dat jij
er voordeel van trekt!”
De commissaris stiet een vloek uit. Hij rukte
de deur open en riep Saska binnen. „Die kerel
wil niet weggaan, omdat hij voor twee oude
menschen wil zorgen, die hem zoogenaamd niet
missen kunnen," zei hij.
Saska keek Fred een en
„Maar waarom niet?” vroeg zij toen.
„Het is een kwestie van eergevoel,” zei Fred,
„en u zoudt het toch niet begrijpen als ik het
zei!"
De steek miste haar. Ze liep langzaam naar
hem toe. „Het gaat om mijn zusje,” zei ze. „Je
moet weggaan! Anders wordt je doodgeschoten
en dan krijgen we moeilijkheden met haar
Ze zal er van droomen en aanvallen krijgen..."
„Het spijt me," zei Fred, „maar ik kan niet
anders!”
Nitchlo wendde zich nu tot Saska. Hij gaf
haar zonder dat Fred het zag een wenk. „Ik
heb al gezegd, dat ik die moeilijkheid met die
oude menschen zal trachten uit den weg te
ruimen. Misschien kunnen we hun een voedsel-
certificaat of iets dergelijks gevenAls hij
maar zeggen wil, waar hij woont, anders duurt
het voor ons zoo lang eer we het hebben uit
gezócht en hij moet zoo gauw mogelijk weg..."
Het meisje dacht even na. Toen zei ze op
eens: „Zeg me uw adres en we zullen zorgen,
dat u die beide oude menschen zonder bezwaar
kunt verlaten. U zult er zelf van overtuigd zijn."
Fred aarzelde. Toen begreep hij, dat ze zijn
adres tóch zouden weten uit te vinden en daar
om zei hij: „Ik woon Nonovitspros A. B„ doch
ik verklaar u plechtig, dat ik niet zal vertrekken
als mijn hulp voor die menschen nog noodig
kan zijn
„Wij zullen zorgen, dat
meer noodig hebben en
schieden
Toen wendde ze -zich tot Nitchlo, nam hem
mee naar een ver-verwijderden hoek van het
vertrek en sprak daar even met hem. Daarna
zei ze tegen Fred: „U zult even geduld moeten
hebben. Dan zult u het bewijs hebben, dat u
zonder bezwaar kunt vertrekken!”
Fred wachtte. Een half uur, een uur, ander
half uur
Toen kwam er een sergeant binnen, die
Nitchlo een papier overreikte. Deze las het