Leidse universiteit werd opgeheven door Willem I,
maar werd toch weer heropend onder de vertrouwde
naam Leijdsche Hoogeschool. De doorstart volgde op
een geldinzamelingsactie van Leidse studenten. Daar
door raakte de Hoogeschool weer in de gunst van de
nieuwe koning Willem I en werden de opportunisti
sche regenten en hun hogeschool gered.
In Leiden kon er ook in 1815 weer als vanouds ont
groend worden. Aardige details daarover zijn te lezen
in het lustrumboek dat het Leidsche Studentencorps
in 1939 uitgaf bij zijn honderdjarig bestaan. Het voor
malig corpslid E. S. A. van Musschenbroek, beroemd
geworden als een van de verzetsmannen die in 1943
het Amsterdamse Bevolkingsregister in de brand stak,
beschrijft in het lustrumboek van het corps de zin van
het ontgroenen en het nut van streekgezelschappen
zoals Non Sordent in Undis:
Welhaast nergens immers zal een groep personen gevon
den worden die zo sterk het begrip traditie belichaamt, als
die welke zich vereend vindt in het Leidsche Studenten
corps. Dit is gebleken de retort te zijn, waardoor zonder
al te straffe dril, toch op de vaardigste wijze, aan de vorm-
looze liquidiciteit van den middelbaren scholier een eigen
karakter wordt gegeven, ongeacht het uiteindelijk resultaat
van dit proces. Dat dit van oudsher gebeurt op universeele
wijze door een ontgroening, gevolgd door een ongedifferen
tieerd bijschaven gedurende de daaropvolgende maanden,
vermag op de jonge wezens weliswaar een gemeenschap
pelijk stempel te drukken, maar het nadeel is, dat wij
hierdoor een merkartikel krijgen, hetgeen allerminst de
bedoeling kan zijn. Er bestaat een diepe kloof tusschen dit
onbepaald kuddeleven en het vervullen van functiën van
onderscheiden aard, welke het Corps in zoo talrijke mate
kent.
Musschenbroek legt aansluitend uit dat streekge
zelschappen zoals Non Sordent na de eerste ruwe
ontgroening van de feuten, de puntjes op de i zetten.
Overigens stelt hij de ontgroening, in zijn woorden
'een eigen karakter geven aan de vormlooze liquidici
teit van de middelbare scholier', wat nobeler voor dan
de praktijk van het ontgroenen a la 1815. Aankomende
studenten moesten zich in die tijd nadrukkelijk
invechten in kliekjes van ouderejaars studenten, die
bepaalden welke studenten mochten aanschuiven bij
de colleges bij de professor thuis. Het ging bij het
ontgroenen om macht en geld. De groentjes moesten
worden geciviliseerd 'van ongeliktste beeren, de onbe
leefdste bokken en de plompste ezels, om eindelijk
"mensch" te worden'.
De ouderejaars vormden broederschappen, groen-
senaten, met als enige activiteit het drillen van de
nieuwelingen, die en passant moesten opdraaien voor
de kosten van de uitspattingen van de heren. Tussen
die broederschappen was veel concurrentie. Elk
poogde zoveel mogelijk nieuwe studenten aan zich te
binden. Sommige Leidse groensenaten hadden zelfs
nationale aspiraties.
In Leiden leverde dit een groentijd op van vier
tot acht weken, met zware eisen en zuip- en schrans-
partijen op kosten van de groenen. Om optimaal te
profiteren van de feuten, werd het ritueel uitgespreid
over het gehele jaar. Uiteindelijk volgde de promotie
tot student. Deze verliep - tot ergernis van de echte
academische Senaat - als een academische promotie
met een promovendus en een soort proefschrift, dat
aan een pseudo Rector Magnificus en diens hoog
geleerde heren werd voorgelegd. Daarbij werd de
aankomende student uiteraard door de ouderejaars
afgekraakt. Bij dit alles veel lijfelijk geweld en slacht
offers. Daardoor raakten de groensenaten in opspraak
en verdwenen, om plaats te maken voor de iets gema
tigder corpora, de samenwerkingsverbanden van
groensenaten. De ontgroening bleef gehandhaafd en
ook de corpora haalden regelmatig de krant wanneer
het er bij de inwijding van de feuten iets te hard aan
toe was gegaan. Het dispuut Non Sordent in Undis,
dat zich in 1815 in Leiden vestigde, bleef dat laatste
altijd bespaard. 200 jaar braaf? Wie zal het zeggen. In
elk geval altijd nuchter en Zeeuws beschaafd.
Ook de aankomende Zeeuwse studenten vielen in
handen van een groensenaat, want het Leidsche Stu
dentencorps, dat de groenpraktijk enigszins zou gaan
reguleren, kwam pas in 1839 van de grond. Feuten en
groenen werden in 1815 in Leiden opgewacht door een
tiental groensenaten. De grootste daarvan waren Intro
Ubique (ik ga overal binnen)Duce Minerva (leid!
godin Minerva) en Amicitia (vriendschap). In opkomst
was Vis Unita Fortior (vereende kracht maakt sterker),
een behoudende en aristocratische broederschap,
de meest elitaire van Leiden als je de verhalen mag
geloven. Vis Unita Fortior zou de Leidse bakermat van
Non Sordent worden.
M