bijgesteld. 'Onze Malangsche Correspondent zond
ons een aantal foto's naar schilderijen van den kunst
schilder W. Imandt, die thans te Moentilan zijn tenten
heeft opgeslagen. We kozen er een tweetal 'doeken'
van uit, die onze lezers hierbij vinden afgedrukt. Het
is ongetwijfeld knap werk en het wil ons voorkomen,
dat Imandt, van wien we ons enkele jaren terug een
tentoonstelling in den Djokjaschen Sociëteit herin
neren, flink vooruit gegaan is in dien tijd. Toen miste
zijn werk nog alles, wat naar kracht en durf zweemde
- dat alles is thans echter geheel anders geworden.'
Erin afgebeeld zijn Mangrovebos aan het strand en
Rotskust. Het mangrovebos is een voorafspiegeling
van zijn heel gevarieerde bomenthematiek. Van de
afgebeelde 'Rotskust' is een vrijwel identiek werk uit
een privécollectie bekend. Daarom kunnen verge
lijkbare rotskusten, waarvan er de nodige in omloop
zijn, voor 1920 gedateerd worden, terwijl sommige,
die zwak van compositie en kleurgebruik zijn, tot zijn
vroegere werken gerekend kunnen worden.
Uit deze recensie blijkt dat Imandt in korte tijd
respect had weten af te dwingen en hij zou daar later
terugkijkend op zijn schilderscarrière in Nederlands-
Indië, over opmerken: 'Werkelijk moeilijk door te
worstelen jaren, zooals de meeste collega's in Europa
moeten doormaken, kent de Indische schilder niet,
als hij pers en publiek van zijn ernstig pogen weet
te overtuigen.' Ook in overheidskringen begonnen
zijn kwaliteiten door te dringen en in 1919 werd hij
benoemd tot tijdelijk lid van de Onderwijsraad van
Nederlandsch-Indië, sectie Schoonheid en Onderwijs.
Daarin had ook Van Lith zitting.
De vergaderingen van de Onderwijsraad hadden
plaats in het gebouw van de Kunstkring in Weltevre
den niet ver van de residentie van de gouverneur-
generaal. Imandt was aangesteld als toegevoegd lid
en was gevraagd de onderwijsraad terzijde te staan en
van advies te dienen bij het instellen van een teken
cursus en het oprichten van een kunstkring en ook
te adviseren over wandplaten voor inlandse scholen.
Samen met Van Lith bezocht hij twee vergaderingen
in juli en oktober. Of hij adviezen heeft uitgebracht,
viel niet te traceren. Wel maakte hij van de gelegen
heid gebruik zijn contacten met de Bataviasche
Kunstkring te vernieuwen wat zou resulteren in een
hernieuwde deelname in 1920.
Inmiddels telde Java meer dan twintig kunstkrin
gen die een platform voor de verkoop van westerse
kunstenaars waren geworden. Zo ook voor Imandt die
in 1919 in Soerakarta exposeerde met onder andere
een waringin. De schilderijen van waringins waren
zeer populair bij de Javaanse vorsten. Mangkunegoro
VII wilde het in Soerakarta geëxposeerde werk kopen
maar het bleek al verkocht. Imandt was dat te weten
gekomen en vroeg hem of hij een vergelijkbare warin
gin wilde en of die even groot moest zijn. Mangkune
goro VII bestelde daarop een doek van dezelfde groot
te voor dezelfde prijs als het geëxposeerde. Imandt
schreef: 'Zoodra het doek klaar en goed ingedroogd
is, zal ik het Uwe Hoogheid toezenden.' Het duurde
kennelijk minstens een maand voordat een olieverf
schilderij goed ingedroogd was en pas in januari 1920
verstuurde hij het doek vanuit Magelang waar hij
rond de jaarwisseling naartoe verhuisd was. Hij was
daar op eigen verzoek per 1 december naar overge
plaatst en werd er hoofdonderwijzer van de katholieke
lagere school. Magelang had een school voor inlandse
ambtenaren. De stad had prima verbindingen over de
weg en met de tram naar de omliggende plaatsen als
Yogyakarta en Ambarawa.
Zijn dochter noemt hem niet voor niets een rus
teloos en reislustig 'baasje'. Hij zwierf dikwijls in de
omgeving van zijn woonplaats rond. Hij had volgens
haar een uitstekend geheugen wat hem bij het uit
werken van de schetsen die hij maakte te pas zal zijn
gekomen. Dat deed hij bij voorkeur op de mouwen
van zijn 'jas toetoep'. Die mocht dan ook pas gewas
sen worden als hij alle schetsen had uitgewerkt. Ook
maakte hij gebruik van een camera om landschappen
vast te leggen. Zijn doeken werkte hij altijd op basis
van schetsen uit in zijn atelier waar hij dikwijls aan
meerdere tegelijk werkte. Waarschijnlijk ook aan de
waringin voor Mangkunegoro VII, die overigens wei
gerde de vraagprijs te betalen. Anders dan vier jaar
daarvoor toen de vorst de prijs zelf vast mocht stellen,
stond Imandt erop dat hij de vraagprijs zou betalen.
'Ik kan niet nalaten, U te zeggen, dat dit de eerste
keer is, dat ik als kunstschilder dusdanig behandeld
word.'
In die vier jaar was Imandts ster aan het schilders
firmament hoog gestegen waaruit zijn meer assertieve
houding ongetwijfeld valt te verklaren. Hij vervolgde
zijn brief met te zeggen dat hij Mangkunegoro VII
zeer tegen zijn gewoonte in had laten afdingen op
zijn werken om hem ter wille te zijn. Hij vaart verder
uit tegen de vorst: "t Meest grieft me evenwel door
30 Zeeuws Tijdschrift 2013 1-2