koffie en jenever drinken. En dan weer verder wande
len met een oceaan aan tijd voor je. En de zekerheid
dat je leven de moeite waard was en dat het zo zou
blijven.
'Nee, wandelen doe ik niet veel meer. Ik heb een
serieuze knieblessure. Volgens mij heb ik je dat nog
verteld.'
'Klopt', reageerde ik. 'In Limburg opgelopen. Je
woonde toen in een kasteeltje van Staatsbosbeheer.'
'Ik heb blijkbaar overal gewoond. Maar wat ik zeg
gen wil: mijn vrouw houdt niet van wandelen. Ze zet
geen enkele overbodige stap, ze zit liever.'
'Tegenpolen trekken elkaar aan', zei ik maar om
iets te zeggen.
Ik voelde hoe de zuurstof weggezogen werd uit
die huiskamer, nee, uit die hele Rotterdamse straat.
Ik had hem gebeld met het idee om een afspraak te
maken voor een ontmoeting, maar ik kon het niet
opbrengen om daarover te beginnen. Dan zou ik te
maken krijgen met zijn wandelschuwe vrouw en zijn
schreeuwlelijk van een kind. Ik vertelde over mijn
baantje als bureauredacteur en vroeg naar zijn bezig
heden. Werken met behoud van uitkering, daar kwam
het op neer. Dit geouwehoer moet stoppen, dacht ik.
Waarom liet ik het verleden niet met rust?
'Kom je nog wel eens in deze buurt?' ging ik door.
Hij begon aan een verhaal over zijn familie. De
meeste van zijn zussen en broers had ik gekend. Klei
ne, knoestige mannen en vrouwen met rood haar. Hij
was zelf ook klein. Dat moesten anderen me vertellen,
want zelf was het me nooit opgevallen. Mijn beste
vriend kon immers niet klein zijn.
Aan het eind van het gesprek maakten we zoge
naamd een afspraak, maar we wisten allebei dat het
tussen ons voorgoed voorbij was. En dat we elkaar
niet meer wilden zien.
Ik ben niet van de voorspellingen en het koffie
dik, niet van de spiritualiteit en de tarot. Toch kan ik
niet ontkennen dat ik soms influisteringen krijg die
een ongekende en onvermoede waarheid betreffen,
die ik zomaar in de schoot geworpen krijg. Ik ont
moette Arthur voor het laatst in de zomer van 1998.
Hij logeerde dat jaar enkele maanden bij zijn jongste
broer. Ik herinner me dat er twee kampen in zijn
familie bestonden aangaande de omgang met het bui
tenbeetje Arthur. Twee broers en zijn vader negeerden
of bespotten hem en de rest stond welwillend of zelfs
positief tegenover hem. Zijn broer Wilfried behoorde
duidelijk tot het laatste kamp. Hij was postbode en
maakte van zijn beroep zijn hobby, want hij liep ook
nog vaak en ver in zijn vrije tijd. De marathon welis
waar, maar toch
In het rijtjeshuis van zijn broer sliep Arthur die
zomer in de logeerkamer, waar natuurlijk ook een
hometrainer van de postbode stond. We hadden ons
onmiddellijk in zijn tijdelijke territorium teruggetrok
ken. In een hoek van de kamer stond zijn rugzak. Op
een smalle tafel bij het raam lagen enkele werkjes
over boeddhisme, over yoga, en een vroege uitgave
van Boven het Dal.
'Het is hier goed uit te houden', zei hij. 'Vooral
omdat ik weet dat ik in september weer weg ben.'
Hij werkte gemiddeld vier of vijf maanden per jaar
als losarbeider op fabrieken om vervolgens de een
of andere voettocht te maken van een halfjaar. Altijd
naar het zuiden, zoals hij aangaf. Maar het zuiden
6i Zeeuws Tijdschrift 2014 4-5