NELDAC
Wim Hofman
spitsten zeker alle wormen hun oren, bij wijze van
spreken.
'Bovenste beste wormen, luistert naar mij. De tij
den zijn zwaar, ik weet het. Maar wij hebben niets te
verliezen. Wij zijn immers het laatste wat rest (weer
zo'n t)!'
'Nu begint hij natuurlijk weer over vroeger', zei
een kleine zeer dunne snotneus van een worm.
'Ssss', deden de andere wormen.
'St!' zei Grote Worm. 'Luistert. Vroeger leefden
alle dieren onder de grond. Ze leefden daar veilig en
vredig in het donker, hadden altijd voldoende te eten
en kenden geen schaamte. In die tijd hadden alle die
ren zo'n beetje dezelfde vorm, een min of meer dik
lijf met daaraan vast een staartvormig aanhangseltje.
Dit aanhangseltje leek wel overbodig, maar was, ach
teraf beschouwd, het belangrijkste onderdeel van het
gehele dier. Het bevatte als het ware het verstandelijk
vermogen en de ziel van het dier.'
Hier kronkelde Grote Worm een beetje. Niet van ple
zier, maar om aan te tonen dat hij wist wat een ziel
was en waar die ziel zich bevond: in het diepe donke
re innerlijk van zijn gespierde lijf. Hij vervolgde:
'Op een dag gebeurde er een ramp. Een ware cata
strofe. Toen verscheen de mens, een van nature kwaad
aardig en hebzuchtig wezen. En bovendien uitermate
afgunstig. Van alle dieren het afgunstigst. Zo jaloers
was hij dat hij niet alleen wortels en knollen uit de
grond trok, maar ook zoveel mogelijk dieren, (hoe
wreed!) van hun staartjes ontdeed. Gelukkig konden
twee staartjes ontsnappen en de grond in kruipen.
En dat zijn onze voorouders geworden. En sinds
dien leven wij ondergronds. En dat blijven wij doen.
En dat is verstandig. En omdat het verstandig is blij
ven wij dat doen. Ons hele leven. Tot in de eeuwen
der eeuwen. Wij laten ons liever niet zien. Wij blijven
onder de grond. En om dat allemaal te herdenken
hebben wij morgen een feestdag. Morgen, als het
regent, houden wij een wedstrijd. We gaan tunnels
graven, dat is niet moeilijk. Je eet jezelf gewoon door
de klei heen. En wie de langste en mooiste tunnel
heeft gegraven krijgt als eretitel Graaf en ontvangt een
prijst. Ik heb gezegd!'
Applaus klonk er natuurlijk niet, maar de wormen
waren wel opgetogen en keken reikhalzend uit naar
de dag van morgen waarop ze naar hartelust tunnels
zouden kunnen gaan graven. En toen de dag van mor
gen inderdaad kwam en het bovendien nog regende
ook (Grote Worm was niet alleen een profeet, maar
ook een weerprofeet!), groeven ze tunnels, tunnels,
tientallen tunnels. En het ging zo lekker, dat ze dat
bleven doen.
En als je stil bent en nu goed luistert, hoor je ze tun
nels graven, die wormen. En dat langzame, zware
gegraaf is Grote Worm, want die doet gewoon mee. O
47 Zeeuws Tijdschrift 2003/2-3