ALLE DAGEN TUfl Het was zomer en heet en daarom waren de regen wormen een beetje neerslachtig. Ze waren slapjes en sloom. Sommige wormen hielden zich doodstil of zuchtten slechts. Er waren er die helemaal in de war of in de knoop waren geraakt. 'Wat een ellende', zei een van de wormen. Welke worm dat nu precies zei doet er niet toe. De wormen leken allemaal zo'n beetje op elkaar. 'Zeg dat wel,' zei een andere worm. Ze wilden net ruzie gaan maken toen Grote Worm eraan kwam. Grote Worm kwam altijd met iets. Het was een wijze worm. Hij had veel ringen en was dik en lang en had een donkerrode kop. Hij had veel meegemaakt en nog meer verwerkt. En al had hij weinig van de wereld gezien, hij had veel te vertellen. En hield ook wel van een verzetje. Nu schraapte hij zijn keel en spoog een steentje uit. Hij wist dat, wilde je een goede toespraak houden, je plechtig moest beginnen en iets moest doen waardoor de aandacht werd getrokken. Bij het schrapen van de keel hielden alle wormen, ook de kleinste wurmpjes, al meteen hun mond. Het spugen van het steentje was op de keper beschouwd niet eens nodig geweest 'Beste wormen' zei Grote Worm, 'luistert naar mij.' Hij zei niet: luister, maar luistert. De t sprak hij dui delijk uit. Het was alsof hij weer een piepklein steen tje uitspoog. Geen worm die er nu onderuit kon. Nu 46 Zeeuws Tijdschrift 2003/2-3

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2003 | | pagina 48