pelingen, maar zulke wensen hoefden mijn humeur toch niet te bederven. Misschien kon ik zelfs te zijner tijd de grootheid van geest opbrengen om ieder men selijk wezen een gsm te gunnen, op voorwaarde natuurlijk dat dezelfde restricties golden als voor de body-artists. Dankzij een van mijn periodieke hallucinatorische gewaarwordingen hoefde ik echter niet eens te hopen op een slechte afloop voor de gsm-verslaafden. Ik kon die letterlijk in een nabije toekomst zien. Nog in dit decennium zouden de meeste chronische bellers aan depressies of zelfs aan psychoses ten prooi vallen. Mompelend en met een lege blik zouden zij hun dagen doorbrengen, onophoudelijk lullige details opsommend over hun verblijfplaats (nu ben ik hier, straks ben ik daar), over hun voedsel en hun stoelgang, over wie ze wel en wie ze niet gezien hadden. En dat alles zonder gebruik te kunnen maken van een gsm of van welk communicatiemiddel dan ook, want ze verbleven tegen die tijd natuurlijk en masse onder viaducten, in stations hallen en in andere 'open' inrichtingen. Ik liet mijn blik opzij glijden. Achter het raam schoten borstelige heuvels met hooirollen voorbij. Mijn geest waaierde uit over het landschap en ik voel de mijn irritatie afnemen. De snelheid van de trein vond ik zeker niet hinderlijk. In feite had die veel minder gevolgen voor de passagiers dan de veel lagere snelheid bij een gewone trein. De TGV schudde en schokte nauwelijks. Alleen als we een autoweg pas seerden werden de meer dan 200 kilometers per uur zichtbaar. Ik probeerde me beelden uit Neffies voor de geest te halen, het Franse dorp waar we een tijd hadden doorgebracht. Het hooggelegen marktplein met de acht platanen, omsloten door nauwe straatjes en een Romaans kerkje. Het stereotiepe Franse dorp: verve loze deuren, pasteltinten op de muren, bloembakken met oleanders en geraniums, kleine winkeltjes - de bakkerszaak drie stokbroden breed - en het getik van de jeu de boules ballen op zaterdagmiddag. Kortom die hele zuidelijke sfeer van verfijning en licht verval die zo aantrekkelijk was voor een noordeling. En weer ging er een gsm af, nu aan de andere kant van het gangpad. De bezitter was een magere knul met opvallende wimpers, waarschijnlijk een Algerijn. Gedurende de hele reis had hij geen seconde zijn mond gehouden tegen zijn maat, een blanke Fransman die er een vreemde tic op na hield. Om de minuut raakte hij zijn voorhoofd en zijn heupen aan om vervolgens een trek van zijn sigaret te nemen. Tegenover de mannen zaten twee jonge vrouwen met modieuze poppengezichtjes. Ze deelden de zorg voor een baby maar ik kon er een tijdlang niet achter komen wie de moeder was, totdat een van hen haar shirt opschoof en het kind de borst gaf. Ik kreeg meteen een visioen van een tepel waaraan een blauwe melk- druppel flonkerde, maar wat ik in werkelijkheid zag was een romig zweilinkje, ingedrukt door een baby hoofdje. Ik waakte er angstvallig voor om in haar richting te kijken en meende dat de overige mannen in de coupé hetzelfde betrachtten. Op een gegeven ogenblik werd zij in haar bezigheid door een signaal van haar gsm gestoord. Wat gaat ze doen, vroeg ik me af. Onderbreekt ze haar activiteit of kiest ze voor haar kind? In ieder geval viste ze met bewonderenswaardig gemak haar gsm uit haar bagage en wist het zogen minutenlang te combineren met het voeren van een telefonisch gesprek, totdat het haar plotseling teveel werd. Abrupt gaf ze het kind door aan haar reisgezel lin die tot mijn stomme verbazing eveneens haar shirt optrok en de baby aan een waarschijnlijk lege borst legde. Graag had ik wat informatie over deze gang van zaken ingewonnen, maar daar was mijn Frans niet toereikend voor. De onbekende beller had op punten gewonnen, moest ik concluderen Het gesprek van de Algerijn duurde niet zo lang als dat van zijn overbuurvrouw. Nog voor hij zijn gsm had uitgeschakeld, zette hij zijn monoloog al weer voort. Ik keek opzij naar mijn broer. Hij las in het Natuurdagboek van Nescio. Zelf had ik ook een boek voor me liggen maar ik kon de rust niet vinden om te lezen. Ik moest naar buiten staren, ik moest Frankrijk zien, van beneden tot boven. Bovendien moest ik alle passerende passagiers in de gaten houden, op weg naar het buffet of de toiletten. De naast onze coupé gelegen toiletten kregen geen moment rust. Daar sprong een van de toiletdeuren al weer open. Er verscheen een man in de deuropening met een gsm aan zijn oor. Voor iemand door de even eens openstaande coupédeur kon verstaan wat hij zei, riep ik zo hard mogelijk: 'Allo ma petite femme, allo, allo... Ja, allo, ik ben net klaar met schijten...' De jongen in de hoek kon een glimlach niet onderdrukken. O 45 Zeeuws Tijdschrift 2002/5-6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2002 | | pagina 47