hoe ik daar het uit klei en hars
opgebouwde paleis bezocht en vruchteloos werd inge
wijd in het door de sultan ontwikkelde schrift, een
alfabet krioelend van torren, slangen en kikkers dat
moest bewijzen dat Afrika wel degelijk een eigen
schrift had ontwikkeld: niet van rechts naar links
zoals de Arabische handelaren uit het noorden in hun
Heilige Boek bij zich droegen, maar van links naar
rechts al duurde dat niet lang. Want toen de sultan
de eerste blanke op zijn gebied verwelkom
de, een Duitse ontdekkingsreiziger,
veranderde hij zijn schrift
onmiddellijk van horizon
taal in verticaal, van
boven naar bene
den. De komst
zijn hof is hem gelukkig
bespaard gebleven.
De sultan wist een groot 'artisanat'- kunstenaars
centrum - om zich heen te creëren. Vijfentwintig jaar
geleden was dat nog een bloeiend centrum voor koper
smeden en houtsnijders. En wat nam deze reiziger
mee van zijn verre reis? en ver was het, dagen lang in
een hobbelbus naar het noorden, vies bezweet, Stanley
en Livingstone waren er niks bij. Wat nam ik mee uit
het 'artisanat'? Een duimpiano. Zo'n schattige tokkel-
doos in de vorm van een pop. Houtsnijwerk voor de
blanke toerist. Mooier vond je niet onderweg - tenzij
je missiepater was, of de suppoost van het museum in
Yaoendé omkocht. Ik durfde het Hans niet eens te
vertellen, hij zou het een prul gevonden hebben. Prul,
een typisch Hans-woord.
Als ik een sterk reisverhaal vertelde, keek Hans
me meestal wat glazig aan: 'jongen toch wat een
avontuur.' Of ik vertelde hoe ik bij twee Afrikaanse
straatverkopers een prachtig masker had gekocht, op
een parkeerplaats. Een kennis van een kenner had
me verzekerd dat het een Dogonmasker was - en nog
bijzonder waardevol ook. Niet lang geleden liet ik het
Mario met schroom zien. 'Het is geen Dogon', zei
Mario, 'maar Dan.'
O.
U begrijpt: Hans heb ik mijn 'beelden van de reis'
nooit durven laten zien, tegen zoveel kennis was ik
niet opgewassen.
En toch als Hans je langs zijn schatten leidde,
sprak hij niet zozeer over herkomst en achtergrond - de
namen die hij aan zijn beelden gaf, waren niet meer
dan de respectvolle titulatuur voor de gasten die hij
onderdak bood - Hans sprak over de schoonheid. Hij
bezong vooral de originaliteit van de maker, het kun
stenaarschap. Hij wees je erop dat beeldjes uit één
streek, of van één volk, helemaal niet zo identiek
38 Zeeuws Tijdschrift 2002/5-6