werd notarisklerk en lid van het Armenbestuur, Jan zocht het meer in de ambachtelijke en artistieke hoek. Hij volgde de lagere school, die niet zo goed aangeschre ven stond. Daarom besloot de burgerij in 1839 tot de oprichting van een lagere school voor de beschaafde stand en het is waarschijnlijk dat Jan op die school ambachtelijk onderwijs genoot. Dat is voorlopig alles wat we weten over zijn opleiding. Toen Jan in 1845 werd gekeurd voor de Nationale Militie stond in het rapport dat hij het beroep van kunstschilder uitoefende. Dat betekende niet dat hij alleen schilderijen maakte. Kunstschilders decoreer den onder andere huizen, bouwden toneeldecors en hielpen de stad te versieren bij feestelijke aangelegen heden die er dikwijls waren. Hij diende ruim een jaar bij het 6de Regiment Infanterie in Middelburg. Het was toen gebruikelijk dat zonen uit gegoede families een vervanger voor de dienst betaalden (het zogenoem de remplagantenstelsel). Dat Jan niet vervangen werd, kan of betekenen dat hij er niet voldoende geld voor had of dat hij in het leger verdere scholing kon krijgen. Hij trouwde in 1849 met Anna Maria van Mervenneé, dochter van een vooraanstaande familie, die evenwel een kind uit een eerdere relatie had. Dit kind waarvan hij niet noodzakelijkerwijze de natuurlijke vader was, werd door Jan al een jaar voor het huwelijk geëcht. Zij kregen zeven kinderen. Drie daarvan overleden op jonge leeftijd en de anderen trouwden en zwermden uit, vooral naar Vlaanderen. Jan Haak overleed in 1881. Receptie van het werk van Haak De Encyclopedie van Zeeland geeft beknopte informatie over Haak. Het lemma is gebaseerd op een artikel van de hand van de jonkvrouwe S.H. Collot d'Escury die zich onder andere inzette voor het culturele erfgoed van het Land van Hulst. Het in 1931 in het Jaarboek van De Vier Ambachten gepubliceerde artikel is getiteld 'Twee voor de kleederdracht van het land van Hulst merk waardige schilderijen van J.R. Haak' en is het enige artikel dat tot op heden aan Haak is gewijd. De schil derkunstige merites van Haak schatte zij laag in. 'Al hebben deze schilderijen geen kunstwaarde, toch zijn ze voor de geschiedenis van deze streek belangrijk, de fotographie is hier niet vroeg doorgedrongen en Haak was in zijn tijd hier de enige schilder.' Voor de kunst historie hadden zijn doeken dan wellicht nog enig nut getuige de titel van haar artikel want wat hij afbeeldde klopte aardig met de werkelijkheid. 'Op afwerking van armen, handen, enz werd niet altijd goed gelet, maar de gelijkenis der gezichten was dikwijls sprekend. De meeste schilderijen maakte hij tussen i860 en 1870.' Het is niet verwonderlijk dat P.A.Scheen in zijn biblio grafie van Nederlandse kunstenaars (1957) in alle talen over Haak zwijgt. Het bovengenoemd artikel is het enige dat hij over Haak zou hebben kunnen raad plegen en dat bood onvoldoende aanknopingspunten de Hulsterse kunstschilder in zijn overzichtswerk op te nemen. De geringe waardering die Haak in de kunsthisto rische wereld geniet, stond en staat appreciatie van zijn werk niet in de weg. Iedereen in het Land van Hulst heeft wel eens van hem gehoord. Het plan dat Collot D'Escury in gedachten had, om als de gelegenheid zich voordoet een tentoonstelling van zooveel mogelijk schilderijen van Haak in de Oudheidkamer te houden werd pas in 1969 door de toenmalige gemeente archivaris van Hulst Willy Bauwens gerealiseerd. Hij wist een zestigtal werken te traceren die van 16 juni tot 30 juni te zien waren in het stadhuis van Hulst. In een Vlaamse en Zeeuwse krant werd de tentoonstelling besproken. Als eerste was de kunstcriticus Willem Enzinck erbij. Hij stond erom bekend dat hij in zijn recensies van exposities in Zeeland ook de Zeeuwse maatlat hanteerde en tegelijkertijd zei waar het op stond. 'Mini-schilder (19e eeuw) in Raadhuis van Hulst'. De kop van zijn artikel zou een verwijzing naar het voor komen van Haak geweest kunnen zijn, deze was slechts 1.44 m. groot. Bij lezing blijkt het op diens werk te slaan. 'Haak was zeker een klein talent, een mini-schilder. Hij heeft zich voornamelijk op het portret toegelegd, omdat dit genre hem de beste inkomsten verschafte Anderzijds beschikt deze Haak, die ongetwijfeld tot de broodschilders behoorde, in zijn authentieke werk over een niet onaanzienlijk ambachtelijk vermogen. Hij weet aardig sfeer te scheppen ook heeft hij een vrij geacheveerde techniek, maar wat hij miste was de gevleugelde geest, die de gebruikte verf transparant en immaterieel maakt en die door het afgebeelde heen de ziel laat stralen.' (Dagblad De Stem, 16 juni 1969). Wel vond Enzinck het een goed idee de tentoon stelling te houden en dat die druk werd bezocht valt te lezen in de recensie van zijn Vlaamse collega. Deze koesterde dezelfde mening als Enzinck over het werk van Haak. 'Uit artistiek oogpunt houdt de tentoonstel ling niet zo heel veel in, daar Haak geen kunstenaar was die naar nieuwe wegen en vormen zocht. Zijn werk 30 Zeeuws Tijdschrift 2002/5-6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2002 | | pagina 32