Annie als documentaliste met haar collega's
len op 6 juli van dat jaar hun consent, en daags erna
meldde de dominee na afloop van de preek dat God
hem gevraagd had in Kapelle te blijven. 'Dat was God
niet, dat waren de eenden!' dacht zijn zestienjarige
dochter verontwaardigd, waarschijnlijk onbewust van
het feit dat haar vader zijn eenden had gered door de
kerkvoogden te chanteren.
Johan had in deze jaren ook niet veel meer dan
zijn dorp en zijn eenden. Onder collega-predikanten
had hij nauwelijks vrienden; discussies in de classis
en het convent gingen 'nooit over dogma's of theologi
sche zaken, maar altijd over materiële dingen en geld.
Een ruzie-achtige sfeer, altijd tekortgedaan.' Hij
kreeg hartproblemen en werd, zoals zijn dochter later
schreef, 'klagerig en bangelijk, zoals de meeste man
nen die iets aan hun hart hebben'. 'Ja, die man zat
echt wel een beetje in de kneep. Er was een hypocrisie
gaande, die niet fijn was. Ik hoorde hem dan dingen
op de preekstoel zeggen, waarvan ik dacht: nou man,
dat meen je niet.'
Ik vond het allemaal, wat ik daar meemaakte in
ons dorp, een duffe muffe troep. Eén complex van
zwarte narigheid. En dat vind ik nog. Wat een
verschrikkelijke hypocriete boel. Dat ophouden
van de schijn - voor wat, in Godsnaam?
In de zomer van 1927 werd Annie bevorderd naar klas
4a. Op een klassenfoto kijkt ze half uitdagend, half
tersluiks onder haar modieus maar niet erg flatteus
kortgeknipte haren uit. Ze kwam in de klas bij Maatje
Burger, die net als zij aan het Kapelse Kerkplein was
opgegroeid en een van de weinigen was geweest met
wie ze op de dorpsschool iets van een band had
gehad, al was het maar omdat ze allebei even goed
waren geweest in het maken van opstellen. Maatje
was vrolijk, niet bang uitgevallen en aan school had ze
een broertje dood. Samen saboteerden ze de dagelijk
se gang van zaken waar ze konden. Zo haalden ze bij
voorbeeld de rest van de klas over om in een ander
lokaal te gaan zitten dan waar ze verwacht werden.
'Met repetities gaat het evenzoo,' schreef een mede
leerling die zich hiervoor ten onrechte gestraft voelde.
'Wanneer de meisjes voorstellen om een repetitie voor
Nederlandsch niet te maken, gebeurt dat ook niet.'
Onder 'de meisjes' verstond hij, naast een derde klas
genote, 'M. Burger en A. Schmidt'.
'Maatje en Annie waren altijd in de contramine,'
zegt Annie Kram, die met haar dorpsgenootjes in
dezelfde klas zat. 'Met name de leraar Nederlands,
een heel gevoelige man, moest het ontgelden en ik
vond dat niet altijd terecht. Zelf was ik niet zo'n belha
mel, al heb ik ook geen prettige herinneringen aan
mijn hbs-tijd: de verstandhouding tussen leerlingen
en leraren was zonder meer slecht.' Op haar zeven
tiende was Annie er eindelijk in geslaagd om 'te zijn
als ieder ander, eender te zijn, gelijk te wezen'. Maar
veel gelukkiger werd ze er niet van.
En dan weer schuldgevoel te hebben om de moei
lijkheden thuis, en huilbuien te hebben om moei
lijkheden die je niet kent, en die ergens binnen in
je aan het hannesen zijn. Neen, het geeft grote
bezwaren, het zeventien zijn. Het enige grote
voordeel is; De tijd die je voor je hebt, om alles
goed te maken is eindeloos en eeuwig. O
Annejet van der Zijl,
Anna. Het leven van
Annie M.G. Schmidt.
Amsterdam: Nijgh
Van Ditmar, 2002. isbn
9038887523, 27,50.
www.annie-mg.com
17 Zeeuws Tijdschrift 2002/5-6