Schmidt geadresseerde brief op de pastorie. 'Wat vind
ik je versje alleraardigst en dat voor zoo'n jonge peu
ter nog,' schreef de hoofdredactrice van het weekblad
Jong Nederland. 'Ik mag wel oppassen, want anders
word je nog een groote concurrente van me. Zoo'n
knap kopje is zeker een extra eigenschap, die je van je
papa hebt gekregen. Of is moeder óók zoo'n bolleboos.'
Naar alle waarschijnlijkheid betreft het ingezon
den vers het 'Wiegeliedje', dat naadloos aansluit bij de
heersende traditie van mierzoete kinderlyriek uit deze
periode:
Slaap, slaap, lcindeke mijn,
't Windeke suist door de boomen zijn liedjes;
't Maneke gluurt door je wiegegordijn;
Je wiegegordijn met de mooie margrietjes.
Sterretjes blinken in zwarten nacht...
En moeder zit bij je en zingt, heel zacht
Het liedje werd echter niet geplaatst omdat de schrijf
ster ervan nog geen veertien was, en dus mag ik
met Zus Schmidt, al spijt het me ook heusch heel erg,
geen uitzondering maken. Eerlijk zijn is iets, dat ik
trouw betracht, in alle opzichten,' schreef de hoofdre
dactrice. Toen Annie veertien maanden later wel de
gewenste leeftijd had, hadden moeder en dochter
blijkbaar weinig zin meer gehad om het debuut nog
aan Jong Nederland te gunnen, want in januari 1926
ontving Trui een brief van C. van Son, hoofdredacteur
van Morks Magazijn, 'goedkoop, groot, geillustreerd
maandschrift' te Dordrecht. Getuige de aanhef kende
Truida hem nog uit Dordrecht, waarschijnlijk uit de
periode dat ze daar beiden in het onderwijs werkten.
Van Son schreef:
Laat ik dadelijk zeggen, dat de gezonden versjes
mij, schoon verre van volmaakt, toch aantrekken
en al is voorspellen op 't gebied van kunsttalent
altijd een hachelijk ondernemen, ik hoor er werke
lijk een gelofte in. Ik ben wel geneigd beide of een
van beide als aanmoediging te plaatsen, maar ik
moet er nog eens over nadenken, ook over de ver
beteringen die het geheel gaver zullen maken.
Mocht mijn overweging tot definitieve opneming
leiden, dan zend ik het jeugdig dichteres je als een
groote medewerkster een drukproef. Laat ze zich
dan nog maar niets verbeelden, want er moet veel
strijde gestreden zijn wil een talent tot rijpe ont
wikkeling komen. De teleurstellingen, die het
wachten, nopen mij vaak meer tot ont- dan aan
moediging.
Enkele maanden later arriveerde er weer een aan
Truida gerichte brief, deze keer afkomstig van nie
mand minder dan de hevig door haar bewonderde
Willem Kloos, de hoofdredacteur van De Nieuwe Gids.
Op 27 april schreef de toen al bejaarde voorman van
de Tachtigers:
Hooggeachte Mevrouw,
Nu ik de verzen van Uw kind goed ken - eerst las
mijn vrouw ze mij voor, en zooeven keek ik ze zelf
nog eens door voor mijzelf alleen - behoef ik U
gelukkig volstrekt niet de hoop te ontnemen, dat
zij waarachtigen aanleg heeft. Uit de vlot-levendi-
gen en harmonischen, ja hier en daar zelfs muzi-
kalen rytmen laat zich afleiden, dat er wezenlijk
diep in haar, zoals men 't noemt, iets zingt. En wat
zij in deze verzen zegt, is menigmaal fijngevoelig
en ook gelukkig, want spontaan-precies uitge
drukt.
De maand daarop, om en nabij Annies vijftiende ver
jaardag, prijkte 'Wiegeliedje' in Zij, het vrouwenkatern
van Morks Magazijn. Het 'jeugdig dichteresje' had
haar debuut gemaakt.
En toen kwam er in een tijdschrift een prijsvraag.
Je moest een reclameversje maken voor een
bepaald merk zeep. De naam ben ik vergeten; 't
was zoiets als Madeliefzeep. Ik schreef een versje.
Het ging over een muizenfamilie de eerste
prijs was een radio.
Veel meer dan haar andere bekende jeugdwerk ver
toont 'De Muizenfamilie', die in haar nalatenschap
gevonden werd, al allerlei elementen van de kinder
versjes die Annie Schmidt later beroemd zouden
maken: het kruisrijm, het toekennen van mensenei
genschappen aan dieren en het onmiskenbaar ritme
in de zinnen. Het tien coupletten tellende gedicht
beschrijft de lotgevallen van een deftig muizenpaar te
Lutjebroek, dat met achttien kinderen gelukkig leeft in
'onze mooie villa Muizenvreugd totdat de notaris bij
wie ze inwonen, zich een radio aanschaft en moeder
muis vanwege het lawaai een verhuizing eist.
13 Zeeuws Tijdschrift 2002/5-6