holle geluid van paardenhoeven. Wijzende en roe pende koetsiers, arbeiders in de toeristenindustrie. Snel kies ik een stille dwarsstraat en kom op het Guido Gezelleplein uit, compleet met standbeeld. Guido lijkt zeer depressief vandaag, een dichtgesla gen bronzen boek op zijn schoot. Mijn eerst voornemen is een bezoek aan het Groeningemuseum te brengen, dat een paar straten verder ligt. Ik ben bang voor lange rijen bij de ingang, maar mijn vrees blijkt ongegrond. Het is stil voor het loket en omdat ik Hollander ben vraagt de lokettiste om mijn kortingskaart. Grootmeesters ontmoeten elkaar Uitgangspunt van de tentoonstelling '}an van Eyck, de Vlaamse Primitieven en het Zuiden' is het con tact van de Vlaamse grootmeesters met de mediter rane wereld. Een kleine tachtig bruiklenen uit musea, kerken en verzamelingen plus de reguliere Brugse collectie moeten dit 'zuidelijk' verhaal illustreren. Ik stap op de eerste werken af en net als bij de andere bezoekers komt de begerigheid over me om te kijken, om te staren en uiteindelijk te zien. Ondanks het ontbreken van een rij bij de ingang is het onwaarschijnlijk druk. Benauwd is het ook, en het valt niet mee om een plaatsje voor een schilderij te veroveren. Ik merk na een tijdje dat het aanbod te groot is, ik me moet beperken bij het kijken. De traditionele religieuze voorstellingen gun ik een halve blik en de intrigerende doeken krijgen me helemaal. Werk van de meester zelf: de H. Franciscus ont vangt de stigmata. Hij ondergaat het opvallend onbewogen. Met zo'n uitdrukking op zijn gezicht zou hij ook een kaartje kunnen leggen. Vernieuwend is het Italiaanse landschap, lees ik. Een paar brave schilderijen van zijn tijdgenoten loop ik voorbij. En dan sta ik voor een vreemd uit dagend schilderij van Filippo Lippo. Het is eigenlijk een paneel dat in een bekisting is opgeborgen. De H. Hiëronymus als boeteling. In zijn buurt de spreekwoordelijke leeuw, verder een nogal kunst matig rotspartijtje en in de bovenhoek huisjes in vreemde kleuren. Dali zou het werk onmiddellijk herkend en ingelijfd hebben als 'voorloper'. Maar ik moet al weer doorlopen. Een dame met een zui delijk decolleté duwt me naar het volgende Jezus- portret. Hij heeft vuurrode ogen en de rode lippen van een travestiet. 'Om het lijden te benadrukken.' Ik maak een aantekening en onmiddellijk schiet een vrouwelijke suppoost op me af: 'Wilt u die pen opbergen?' 'Waarom,' vraag ik als noorderling. 'U kunt er zo mee door een schilderij steken. Het is verschrikkelijk druk en wij moeten nochtans ieder een in de gaten houden. Dat valt niet mee En weg is ze. Op naar de volgende mogelijke dreiging. Een ander opvallend schilderij. Maria met kind is de titel, Jean Fouquet de schilder. Een ijskoude Maria, zeer bleek en hooghartig, bijna een seks- symbool met volmaakte, ontblote linkerborst. Tepel nauwelijks te zien, maar daardoor wint de borst aan mysterie. Ze heeft de pest erin omdat ze al met een kind zit opgescheept en nog niet volop van het leven genoten heeft. Haar jurk moet een kapitaal gekost hebben. Het kindje Jezus lijkt trouwens op een dure plas-, poep-, en kotspop. Op de achter grond rode en blauwe engelen die de gedachte oproepen aan het werk van Escher. Ik ben zeer ver baasd. Hoe heeft deze meester dat toen zo kunnen schilderen? Het lijkt wel een post-modernistisch werk, zo relativerend behandelt de schilder zijn religieuze onderwerp. Een andere maar een even opvallende kracht bezitten de portretten op de tentoonstelling. De titel 'Portret van een Man' komt nog al eens voor. Verontrustend scherp en helder kijken mannen vanuit een verre eeuw me aan. Ook een titel kan frapperen: Antoon Grote Bastaard van Bourgondië. Het portret op de affiches van de tentoonstelling blijkt afkomstig van een zeer klein doek van Van Eyck: De man met blauwe hoed. De hoed lijkt op een combinatie van een hoofddoek en een tulband. Het doek van Hans Memling Biddende Maria (kopie) herken ik. Een andere kopie hing vroeger bij mijn grootmoeder in de voorkamer boven een verschoten fauteuil. En dan is het plotseling voorbij. Grandioze ten toonstelling, maar als ik nooit van Van Eyck gehoord had, was hij mij tussen zijn tijdgenoten beslist niet opgevallen. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de onschuld en de genade van de onwetende. Bovendien 41 Zeeuws Tijdschrift 2002/4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2002 | | pagina 43