Fragmenten uit Monoloog op schrift van Paul Bonger (1998)
'Mijn hoofd neemt alles op, ik onthoud het en ga dan terug naar huis. De traditionele manier haat ik en geeft
me teveel afleiding, zo nu het moment is komt het toch nooit meer terug.'
'Een doek had ik aan de wand van het atelier gehangen. Het strijklicht van de nog summiere zon belichtte het
doek al op inspirerende wijze.'
'Met enige zorgvuldigheid bepaalde ik de horizonhoogte en plakte de lijn met tape af. Dit moest gecorrigeerd,
tot de lijn uiteindelijk op 12.6 van de onderkant kwam. Meteen met een oud stuk laken het doek bijna geheel blauw
ingevuld, om zodoende de wolken in een later stadium er op te kunnen 'draaien'.'
'Had deze dag de laatste twee doeken opgehangen en heb de luchten erop gezet. De mij gestelde datum van 28
maart kon nog gehaald worden. Wat een vrijheid, om nadat je de techniek van draaien en tamponneren eronder
hebt, de luchten zo vorm te kunnen geven. Misschien allemaal ingebeelde gedachten, immers, er is nooit iemand
die een positieve benadering kan weerleggen, jammer, maar ook rustgevend, bemerkte ik.'
'De zeven doeken zijn klaar en tonen slechts die hemel en aarde, meer hemel dan aarde. Ik voel me een beetje
een dief, een dief die een stukje eiland on-dimensionaal heeft gestolen en op doek gezet. De doeken hebben toch
iets meer dan hemel en aarde. De horizon, die als een fata morgana gaat werken zodra ze buiten wordt gezet,
onverwachts een toevoeging. Een toevoeging op een nooit negatieve tijd.'
een woeste basis. In deze leegte wordt door Paul Bonger
geschilderd, met verve, met emotie vanuit de ervaring
en toch in een benadering die me even conceptueel als
realistisch lijkt.'
'Het dynamische won het van het statische.' De
lucht van het land. Tot op de dag van vandaag. Net als
de boer is de schilder afhankelijk van het weer. 'Het
bleef een dicht en donker wolkendak de volgende dagen,
dus niet kunnen doorwerken, wat niet erg was.' En van
het materiaal dat moet drogen: 'Terwijl de doeken traag
26 Zeeuws Tijdschrift 2002/4
droogden, moest men zorgen de tijd te beiden en in te
vullen.'2 Nu zegt Bonger: 'Mijn werk is een bezinning
op tijd en ruimte, je moet goed kunnen kijken om
leegte te zien'. Eén horizontale lijn voldoet als mini
male aanduiding voor het idee. Daarna gaat het alleen
nog over kleur en vooral over licht, Zeeuws licht. 'Ik
wil de rust in de werkelijkheid zetten, bewijzen dat
die leegte er is.' Bonger trekt je als beschouwer van
zijn schilderijen de diepte in, het blauwgroen van de
zee, de verwaaide wolken, het zilverwitte licht van