ger. Ik denk niet dat ik nu kan zingen kind. Je kent toch nog wel één liedje? Zingt Mijn hart is bereid, o God. Mijn hart is bereid. Ik zal zingen en psalmzingen. Waak op, mijn eer! Waak op gij luit en harp. Ik zal de dageraad opwaken. Ik zal u loven onder de volken, o Heere (psalm 57) man Is dat uw dochtertje? vrouw Ja. man Is ze altijd bij u? vrouw Ze wil architect worden. Ze wil huizen bouwen. Huizen en dorpen en steden. man Grote plannen. vrouw Ze heet Isabelle. man Dat is een mooie naam. vrouw Ik noem haar vaak lesje, lesje dit lesje dat. man lesje doe je jas eens aan. Het begint alweer te waaien. vrouw Ik kreeg haar toen ik 20 was. Mijn man kon er niet tegen. Die is de tuin gaan spitten toen het zover was. De buurvrouw is komen helpen. En toen ze was geboren, riep ze naar beneden. Het is een meisje. Toen kwam mijn man met klompen en al de trap op rennen. Hij had niet eens zijn handen gewassen. En hij ziet dat kleine meiske en hij begint te huilen. Ik had hem nog nooit zien huilen. Dat waren tranen van geluk. Dus. man Dat begrijp ik ja. vrouw Ze zeggen dat we de pannen van het dak moeten gooien. Dan wordt het dak lichter, dan blijven we misschien drijven. Ze zeggen zoveel, kind. De buren hebben het ook niet gedaan. Och Heere, hadden we maar een man. Mam, de pannen moeten van het dak! Ik geloof er niets van, kind. We zitten nou nog droog. Mam, wat is dat? Dat is de zol der van de buren. Eén twee drie gezon ken. Mam, ik gooi de pannen van het dak. Niet doen, dan blijft er helemaal niets meer van dat dak over. Mam, ik doe het toch. Het is een eigenaardig meisje hoor. Ze kijkt je aan en ze zegt: ik weet wat jij denkt. O, zeg ik, wat denk ik dan? Nou, zegt ze, jij denkt in vier kantjes. In vierkantjes? zeg ik. ja, in vierkantjes. Nou u weer. man Ben ik? vrouw O God, het hele huis gaat eraan. De muren staan op instorten. Hou je vast! Goed vasthouden. Niet loslaten! Mam, het is te glad. Niks van aantrek ken. Denk maar aan de mosselen. Kleef aan de balken. Kleef jezelf eraan. Sla je armen erom heen. Hou je vast! Hou vast! We zijn uiteindelijk met dak en al door het gat in de dijk gezogen. Het ging zo hard. Ik kon het niet meer houden. Ik heb niet eens gezien dat ze losliet. Ik vocht voor mijn eigen leven. Toen we het gat door waren, keek ik op en toen was ze weg. Zingt Isabelle mijn dochterke. Waar hebde gij leren naaien. Te Gent al bij mijn moeie. Hoe leed hoe leed hoe leider is 't mijn. Bent u weieens gered door een helikopter? man Ik, nee hoor. Ik ben nog nooit gered. vrouw Ik ook niet. Sommige mensen zijn gered in een helikopter. man Die hadden geluk. vrouw Ach wat. Die dingen waren niet te vertrouwen. Ze wisten niet eens waar ze moesten wezen en als ze het wisten, konden ze niet landen en als ze je hadden, moest je nog zien dat je d'r in kwam zonder in de elektriciteits kabels te blijven hangen. En dan vliegen in zo'n storm daar wordt een mens kotsziek van. Ze valt ook zomaar over al in slaap. Dan ligt ze weer ergens in een greppel of in het hoge gras, tussen de schapen. En dan moet je haar gaan zoeken. Maar ze hoort je niet. Isabelle, Isabelle. En als ze wakker wordt dan is ze alles weer vergeten. Wat is er schat- je, wil je een kauwgumpje? Wilt u een kauwgumpje? man Hoe oud was uw dochtertje? vrouw De mist komt op. man Hoe oud was uw dochtertje? vrouw De koeien verliezen hun poten. Ze staan op een wolk. Ze zouden zo maar door de aarde kunnen zakken. Zo zwaar zijn ze. En zo licht in de mist. Tien. man Wat? vrouw Ze was tien. U moet wel lui steren. man Hebben ze haar ooit nog gevon den? vrouw Nee. Denkt u dat we het droog houden? man Ik weet het niet. vrouw Je weet het nooit. man Het ziet er nog wel goed uit, maar voor hetzelfde geld slaat het in enen om. vrouw Met een beetje wind waait het wel over. man ja een beetje wind zou mooi zijn. vrouw Wind, geen storm. Storm kan ik niet meer hebben Dan ga ik gekke dingen doen. man O, dat moeten we niet hebben. vrouw Dan begin ik door het huis te lopen, gewoon maar heen en weer. Soms zing ik een beetje. Dan ga ik de trap op en af. Maar ik kan niet boven en ik kan niet beneden zijn snapt u. man ja. vrouw Dan kijk ik of de telefoon het nog doet. Dan breng ik het linnengoed naar boven. Dan kijk ik of de telefoon het nog doet. Dan kijk ik naar buiten. Dan zie ik niks. Dan ga ik de trap op en af. Dan zing ik liedjes. Bewegen de meubels al? man ja? vrouw Nee. Dan zet ik een emmer water klaar. Dan luister ik. Dan luister ik. Dan ga ik naar boven. man Met de emmer? vrouw Wat? man Zet u de emmer water boven? vrouw Dat had ik al gedaan. Dan luister ik. Dan trek ik de telefoon uit het stopcontact. man Waarom? vrouw Dan doe ik de luiken dicht. Dan pak ik het linnengoed. Dan haal ik de wekflessen uit de kelder. man Maar als iemand u dan wil bellen? vrouw Dan breng ik alles naar boven. Dan doe ik de deur op slot. Dan zet ik de tafel ervoor. man Dat lijkt me niet verstandig met die telefoon. Want misschien maakt iemand zich zorgen. vrouw Dan doe ik de lichten uit. Dan 15 Zeeuws Tijdschrift 2002/4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2002 | | pagina 17