lijnen naast en door elkaar lopen en waar hier voor
gepleit wordt is om in het cultuurbeleid van Zeeland
die bepaalde lijn verder op te pakken en te volgen.
Erfgoed en eigenheid
Het betekent, zoals gezegd, niet het klakkeloos kopiëren
van wat zich in de grote steden aandient of dit alles
kritiekloos binnenhalen. Het platteland kent boven
dien zijn natuurlijke beperkingen. Men zal er nooit of
zelden de luxe meemaken, dat een voorstelling of een
concert avondenlang achter elkaar kan worden bezocht.
Men moet er snel bij zijn en soms moet men vrij ver
reizen om het mee te maken. Maar daar wegen een
aantal charmes tegenop, zoals de directe lijnen, de
nauwe betrokkenheid van het publiek, de onvermijde
lijke inzet van veel vrijwilligers, de kleinschaligheid, de
verwevenheid met het plaatselijke leven en de amateur
sector als sterke troef in het culturele leven. De osmose
tussen het professionele circuit en het veld van de
amateurkunst behoort ongetwijfeld tot die charmes
van de Zeeuws-rurale cultuur op stedelijk niveau. Het
is ook een van de aspecten, waardoor de cultuur van
Zeeland geen kopie hoeft te worden van de stedelijke.
Het gaat er met andere woorden om de onvermijdelijke
beperkingen te compenseren door het benutten van een
aantal specifieke mogelijkheden met toepassing van
een kwalitatief professionele standaard.
Dit alles is zoals gewoonlijk voornamelijk bekeken
vanuit de uitvoerende kunsten. Met het cultureel erf
goed - overigens een grote en belangrijke factor in het
totale cultuurdomein - ligt het toch altijd wat anders:
het erfgoed als zodanig is er al en het gaat erom dit zo
goed mogelijk te bewaren, te conserveren, te beheren,
toegankelijk te maken en de kennis ervan te versprei
den of op te slaan. Met de oprichting van de Stichting
Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) is een stap gezet
deze doelstellingen naderbij te brengen. Doelstellingen
die in grote lijnen niet echt omstreden zijn en de
wegen erheen worden bekend verondersteld. Dat kan
van de uitvoerende kunsten niet zo makkelijk gezegd
worden. Aangenomen dat de globale doelstelling van een
landelijke omgeving met een cultureel voorzieningen
niveau volgens stedelijke standaarden algemeen aanvaard
zou zijn, dan is de vraag hoe men daartoe in Zeeland
zou kunnen komen bepaald nog niet beantwoord.
De rol van de provincie
Vooropgesteld zij dat er meer cultuur is dan de door
de overheden gesubsidieerde cultuur en dat er dus
ook zaken tot ontwikkeling kunnen komen die niet
door de provincie worden geëntameerd, gesteund of
geregisseerd. De komst van Mondriaan en zijn kom
panen naar Domburg bijvoorbeeld was voor zover be
kend niet het gevolg van overheidssubsidies. Er gebeu
ren een aantal dingen buiten de bemoeienis van de
provincie om en bovendien hebben de gemeenten een
niet te onderschatten taak in het tot ontwikkeling bren
gen van een eigentijds cultureel klimaat.
Anderzijds is er in een regio als Zeeland zeker een
belangrijke rol weggelegd voor het provinciale bestuur.
Het gaat daarbij vooral om het herkennen van initia
tieven die passen in het eerder geschetste patroon en
deze de kans geven om tot ontwikkeling te komen.
Dat is een andere rol van de provincie dan tot nu toe.
Binnen de vroegere situatie, waarin weinig ervaring
bestond met de professionele kunsten was de rol van
de provincie 'vaderlijker': via koepels en consulenten
was er sprake van een soort ontwikkelingswerk. Vandaar
ook dat men uit sommige publicaties van destijds de
indruk krijgt dat het veld er is om het provinciale cul
tuurbeleid tot realisering te brengen. In plaats van dat
de provincie er is om de initiatieven uit de samenleving
tot ontwikkeling te helpen brengen.
Dat laatste vereist een mondige verhouding tussen
een regievoerend provinciebestuur en de kunstenaars
of de kunstinstellingen. Op de langere termijn zal de
provincie er dan ook goed aan doen om de enkele jaren
geleden ingezette beweging van minder structurele en
veel incidentele subsidies weer om te buigen naar het
omgekeerde: subsidiëring voor langere termijn, soms
31 Zeeuws Tiidschrift 2001/6