Op 21 september 2001 ontving Wim Hofman uit handen van de Commissaris der Koningin W.T. van Celder
de prestigieuze Zeeuwse prijs voor Kunsten en Wetenschappen. Het decor vormde het Arsenaaltheater in
Vlissingen. Wim Hofman sprak een dankwoord uit dat hij met vele lichtbeelden illustreerde. Hofman begon
zijn rede met een citaat uit zijn bijdrage 'Een zee van tijd' aan een speciale aflevering van De Gids in 1998
gewijd aan het Teylers Museum in Haarlem.
Wim Hofman
En toen was ik aan de beurt om een dier mee naar school
te nemen. Op het Nollestrand tussen de keien vond ik een
flinke zeester, een vijfarmig raadselachtig beest, taai, van
boven ruw, vleeskleurig met hier en daar wat paars als van
een stempel op het spek bij de slager, of van je tong na het
likken aan een inktpotlood. Zijn pootjes waren niet één,
twee, drie te tellen en hadden wat weg van minuscule pie
meltjes die zich introkken en weer uitstrekten.
Ik had wel vaker zeesterren gezien en van het strand
meegenomen, om ze thuis op het deksel van het kolenhok
in de zon te drogen. Ze werden na een tijdje hard en ze
lieten zich dan mooi op een rij aan de goot van het schuur
tje vastspijkeren. Soms vond je op het strand kant en klaar
gedroogde slangsterren. Die waren teer en bros en hun
armen knapten snel af. Je hoefde er maar naar te wijzen,
bij wijze van spreken. Ik draaide de zeester die ik gevonden
had in mijn zakdoek en stopte hem in mijn broekzak.
'En wat heb jij meegebracht?' vroeg de meester toen het
eindelijk tijd was voor de dierkundeles. Hij stak zijn hand
al uit, hij gaf graag dierkundeles. Ik haalde de zakdoek
15 Zeeuws Tijdschrift 2001/6