Maar Roels had in zoverre wel gelijk gehad, dat het vraagstuk van de souvereiniteit hoe dan ook op de politieke agenda zou komen. Een jaar later bleek het heel duidelijk, toen enkele Nederlandse gezanten naar Frankrijk trokken om te overleggen met de Franse koning Hendrik IV. Die zei toen in een gesprek met Oldenbarnevelt wel te wensen dat Maurits heer van de Nederlanden zou worden. Volgens hem zou dat de kwaliteit van het regeersysteem ten goede komen. Bijbedoelingen had de koning met dit voorstel niet. Hij kende Maurits niet persoonlijk, en had evenmin verplichtingen aan hem. Maar uit deze suggestie bleek wel hoe gemakkelijk het vraagstuk van de souvereini teit op tafel kon komen. En als zo'n voor.stel dan uit het buitenland kwam, en uitgedacht was in Londen of Parijs, zou het wel eens ingekleed kunnen zijn in ter men die de Hollanders en Zeeuwen minder aange naam waren. Onze gezant in Frankrijk schreef daar wel eens iets over in zijn brieven aan de voormannen van de Nederlandse politiek. Ze voelen hier niet zoveel voor een volksregering, meldde hij aan de Zeeuw Jacob Valcke; het zou beter zijn een vorstelijk persoon aan het hoofd te stellen, bijvoorbeeld één van de vele buitenechtelijke zonen van Hendrik IV, of anders iemand die daartoe door de Staten-Generaal verkozen zou zijn.11 Het ontbrak er nog maar aan dat de Republiek zich door Hendrik IV één van zijn bastaarden zou moeten laten opdringen als nieuwe koning van Nederland. Tegen die achtergrond is het goed te begrijpen dat Valcke en Malderé het toch maar probeerden met de voorstellen van Roels. Zo'n plan moest natuurlijk eerst met de Hollanders besproken worden, en in 1602 legden ze het aan Oldenbarnevelt voor. Daar is het idee gestrand. De Hollandse landsadvocaat zei dat de hofhouding dan erg kostbaar zou worden, en voor Maurits was zo'n verhoging in rang gevaarlijk, omdat hij dan vaker bloot zou staan aan moordaanslagen. Bovendien moest men vooraf de meningen peilen van Hendrik IV en Elizabeth, en misschien zou dat een zware hindernis blijken. Den Tex heeft in zijn biografie van Oldenbarnevelt terecht opgemerkt dat deze tegenwerpingen niet veel te betekenen hadden. Hij veronderstelt dan ook, dat Oldenbarnevelt zijn ware motieven verzweeg. Den Tex noemt twee andere beweegredenen. De eerste en voor naamste was afkeer van de monarchale regeringsvorm. De tweede betreft direct ons onderwerp: Oldenbarnevelt zou gevreesd hebben dat Maurits de Zeeuwen zou bevoordelen boven de Hollanders. Iets in die geest heeft hij trouwens ook gezegd. Hij vond dat Valcke en Malderé blijk gaven van persoonlijke ambitie, of zoals hij het uitdrukte, 'zochten te worden kinderen van Zebedeüs'.12 Voor zijn bijbelvaste tijdgenoten was de toespeling duidelijker dan voor sommige latere histo rici. De zonen van Zebedeüs, de apostelen Johannes en Jacobus, hebben Jezus kort voor het einde van zijn aardse omwandelingen de vraag gesteld, straks in zijn koninkrijk te mogen zitten aan zijn rechter- en linker hand. Zo zou dan straks graaf Maurits op de troon zit ten, met de Zeeuwse heren Valcke en Malderé aan zijn rechter- en linkerzijde. Een dergelijk vooruitzicht had voor een Hollandse staatsman niets aanlokkelijks, en aan de overdracht van de souvereiniteit is dan ook verder niet gewerkt. Als Holland niet wilde, kreeg Zeeland het niet gedaan. Maar ook later, toen Oldenbarnevelt was uit geschakeld en Maurits de gravenkroon voor het grij pen had, heeft hij daartoe geen enkele poging in het werk gesteld. In de grond van de zaak was het Maurits' onwil, die het Zeeuwse plan heeft gestuit. Hendrik IV bleef er voor ijveren, maar ook hem is het niet gelukt Maurits warm te krijgen. Zo is Zeeland in zijn opzet niet geslaagd. Maar zijn geschiedenis in Maurits' tijd laat ons wel begrijpen waarom Zeeland toch veel meer dan Holland een oranje-provincie is gebleven. Noten Dit artikel is een enigszins aangepaste versie van de lezing die A.Th. van Deursen hield in het Prinsenlogement in Middelburg in maart 2000. Het is gebaseerd op zijn biografie Maurits van Nassau. De winnaar die faalde (Amsterdam: Balans 2000) t. P. Scherft, Het sterfhuis van Willem van Oranje (Leiden 1966), S3. 2. J. den Tex, Oldenbarnevelt, 5 dln (Haarlem 1960-1972), I, 242. 3. E. van Reyd, Historie der Nederlantscher oorlogen begin ende voortganck tot den jaere 1601 (Amsterdam 1644), 127. 4. J. Bruce (ed.), Correspondence of Robert Dudley, Earl of Leicester, during His Government of the Low Countriews in the Years 2585 and 2586 (Londen 1844), 452. 5. F.G. Oosterhoff, Leicester and the Netherlands 1586-1587 (Utrecht 1988), 137. 6. Archives, II, I, 63. 7. A. Duyck, Journaal, uitgegegven door Lodewijk Mulder, 3 din (Den Haag 1862-1866), 1, 50. 8. Ibidem, II, 149. 9. Ibidem, 163. 10. Ibidem, 267. 11. S. Barendrecht, Francois van Aerssen. Diplomaat aan het Franse hof (1598-1613) (Leiden 1965), 134. 12. Den Tex, Oldenbarnevelt, II, 417. 13 Zeeuws Tijdschrift 2001/6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2001 | | pagina 15