Mijn nostalgische gevoelens verdwijnen. Ik besef
dat we twee veteranen uit een opstandig tijdperk zijn.
We kunnen ons niet met een uniform onderscheiden
en daarom doen we het maar verbaal. We vergeten
bijna dat we voor een concert gekomen zijn en lachen
wat af. Dan stapt er een gestalte in een lange zwarte
jurk de sacristie uit. Nee, niet de pastoor, het is een
jonge vrouw die een viool draagt.
De organisator van het concert verwelkomt ons en
violiste gaat zitten. Achter de vleugel heeft een man
plaatsgenomen. De muziek zet in. Ik luister. Niet alleen
met mijn oren maar ook met mijn huid en alles wat
eronder zit.
Maar na enige tijd gebeurt er wat me altijd bij een
concert overkomt: mijn gedachten dwalen af en eigen
lijk hoor ik niets meer. Wel ga ik nog even de Van der
Ploeg-norm na: Zijn er wel voldoende jongeren en
allochtonen in de kerk aanwezig. Ik speur om me heen
en tel acht jongeren en nul allochtonen. Voorwaar, een
verwerpelijke culturele bijeenkomst. Deze uitkomst
was te verwachten met muziek van Henri Vieuxtemps
en Antonin Dvorak. Waarschijnlijk mochten de orga
nisatoren daarom van de kunstpolitie bij voorbaat
geen entree heffen. Na de opening door altviool en
piano treedt het kwartet aan. Ik ben gekomen voor de
muziek, maar ik kijk naar de vrouwen.
Ze zien er schitterend uit, Frits, zeg ik Mulder na.
Het is om jaloers van te worden, zoals ze hun instru
menten behandelen. De muziek raast door de kerk.
Ik zou wel een cello willen zijn, maar even later probeer
ik de gemiddelde leeftijd van de bezoekers te schatten.
Dan is het plotseling pauze. In het dorpscafé aan
de overkant van het plein kunnen we op de koffie, maar
de kastelein blijkt over niet meer dan een modaal kof
fiezetapparaat te beschikken. De zon spat het cafélokaal
binnen door een wak in de boomkruinen. Die bomen
zijn meer dan honderd jaar oud, zegt H. die behalve
schilder ook bioloog is. Bekenden schuiven aan en ik
vind het bijna jammer als er na een kwartier omge
roepen wordt dat het concert weer begint. Bovendien
beschikt de man achter de bar inmiddels over vol
doende koffie. We schuifelen in een rij terug over het
verlaten plein en gaan in de kerk op dezelfde plaatsen
zitten.
Dvorak is aan de beurt. Piano-kwintet in A opus
81, lees ik. En over een van de deelnemers: 'studeerde
aan de conservatoria van Utrecht, Amsterdam, Praag,
Louisiana en Marlctoberdorf'. Marktoberdorf denk ik,
dat moet heel bijzonder zijn.
Vervolgens geniet ik van de prachtige fortissimo-climax
van het eerste deel, waar het hoofdthema door piano en
strijkers weer wordt opgevat.
H. naast me is zichtbaar geroerd. Hij gaat door de
knieën, hand voor het gezicht. Ik let op de gezichten
om me heen, probeer de ontroering te meten. Na het
eerste deel wordt er niet geklapt. We weten hoe het
hoort, ook in het diepe zuiden. Pas na het allegro barst
er een bevrijdend applaus los.
Daarna toegift, bloemen, geschuifel en collecte.
We trekken ons niets aan van de kunstpolitie en de
poneren blauw en zelfs rood in de mand achter in de
kerk. Ik wil in een reflex ook mijn hand in het wij
watervat steken, maar doe het niet. Het water is troebel
en misschien wel in staat het wonder van het geloof
bij argeloze bezoekers te bewerkstelligen.
Buiten kijk ik met verbazing toe hoe iedereen
meteen verdwenen is. H. en ik doen nog even het ter
ras aan van Onder de Linden, het enige hotel-café-res
taurant van het dorp. Het grote herenhuis ertegenover
zou je in tegenstelling tot de kerk wel in een Frans
dorp kunnen aantreffen. Het pand ziet er aangenaam
verwaarloosd uit. Op de benedenverdieping zijn de
luiken gesloten. Als we onze koffie op hebben beslui
ten we even op inspectie te gaan en steken het plein
over. In de verte zie ik de musici opgelucht lachend in
hun auto's stappen.
Het huis blijkt meer dan aangenaam verwaar
loosd. Een regenpijp eindigt nergens en het bezetsel
is hier en daar flink aangetast. Er loopt een smalle
doodlopende weg naast het huis. Een hoge schutting
belemmert ons een onbekommerde inkijk, maar
gelukkig is de ijzeren poort flink doorgeroest. Ik loer
door een gat in een metalen plaat en ontdek een groot
aantal onderbroeken van ouderwets formaat aan een
droogmolen. Einde mysterie.
Het pad nodigt evenwel uit om verder te lopen.
Een kleine honderd meter verder staan we plotseling
op het oude land. De zon doet de stoppels van een
akker schitteren. Het is hier leeg en stil, onovertref
baar stil. We luisteren naar een tegenconcert aan het
andere eind van het muzikale spectrum. Dan ontdek
ken we dat de zondagmiddag voorbij is. We haasten
ons naar de auto en rijden slingerend terug naar huis.
27 Zeeuws Tiidschrift 2000/6