het verhaal HET CONCERT VAN DER PLOEG HET LEVEN André van der Veeke Festivals, uitmarkten, kunstmarkten, dorpsfeesten be lemmeren het zicht op de naderende herfst. Aan het eind van de zomer moet er van alles georganiseerd worden om het volk rustig te houden. Zelfs in dit meest zuidelijke departement is het een drukte van belang. Met grote zorg heb ik een concert uitgekozen uit het aanbod van het Festival van Zeeuwsch-Vlaanderen. Niet dat ik muzikaal zo onderlegd ben, maar ik wil me niet vervelen. Flet Jenufa-kwartet - vier jonge vrouwen - geeft een concert in een dorpskerk. Daar moet ik heen. Het feit dat het concert gratis is speelt natuurlijk geen rol bij mijn overweging. H. komt me ophalen. Zoals altijd rijdt hij slingerend de straat uit. Drinken doet hij niet, maar slingeren wel. Zeker als het onderwerp van gesprek hem aan het hart gaat. Vanaf het eerste woord hebben we het over schilderkunst. Dat betekent dat de berm uitvoerig verkend wordt. Ik bekijk de lege akkers langs de weg en besef dat ik ook dit jaar weer te weinig geprofiteerd heb van de zomer. H. is gelukkig. Hij heeft een huis in B. gekocht. Een huis met een hoog Anton Pieck gehalte, zoals een jaloerse kennis het formuleerde. Ik weet wel beter, het gaat om een prachtig historisch pand met acht kamers - vertrekken - en het bouwjaar is 1580. H gaat een nieuw leven tegemoet. Als je op de stadskaart van B. twee diagonalen trekt dan komt hij op het snijpunt te wonen. Zoiets kan geluk brengen, want alle stedelijke vitaliteit moet zijn pand passeren. We laten de acht vertrekken de revue passeren. H's interesse gaat vooral uit naar een kruipkelder waar hij gouden munten en zilveren geraamtes vermoedt. Pas over een half jaar mag hij het pand in, maar hij heeft nu al een metaaldetector gekocht. We passeren een stenen Christus op zijn hangplaats en parkeren de auto op het dorpsplein onder oude linden. De kerk lijkt ontworpen door een blinde architect, maar dat maakt niet uit. Ik zie weer eens alle religieuze attributen uit mijn jeugd en nu niet in een prachtige kathedraal of in een Franse dorpskerk, maar in een gebouw dat er bijna net zo uitziet als de kerken die ik in mijn jeugd al dan niet noodgedwongen bezocht. Niet al te fraaie heiligenbeelden, sommigen van gips, glas in lood met clichématige afbeeldingen van o.a. de H. Theresia, een marmeren vloer zonder opwindende grafteksten, een batterij ongemakkelijke smalle banken, knielkussens, een smoezelig wijwatervat, collectebussen, teksten met halfzachte aansporingen. De vleugel voor het altaar is nieuw en hoort duide lijk niet bij het interieur. Ervoor zijn een aantal stoe len in een kring opgesteld. Ik wil wel vooraan zitten, zegt H. Ik wil die meiden goed kunnen zien. We komen terecht in een van de zijbeuken, op de eerste bank. We kijken opnieuw om ons heen. Wat een rommel, merkt H. op Hij blijkt totaal niet vatbaar voor die oude mannenkwaal: nostalgie. Ik beken dat die rommel me toch wel wat doet en vraag me voor de zoveelste keer af hoe ik met dat gevoel in het reine kan komen. Mijn ontvankelijkheid voor het rooms-katholieke geloof schijnt niet uit te roeien te zijn. Tegelijkertijd beschouw ik die geestesgesteldheid, die hang naar een religieuze overgave, als een overblijfsel uit 'onze' (mijn) begintijd en wat betreft overbodigheid vergelijkbaar met een orgaan als de blindedarm. Op achttienjarige leeftijd heb ik de toevoeging r.k. aan mijn naam uit het bevolkingsregister laten schrappen. Ik ver tel dat aan H. en wat blijkt, hij heeft ooit hetzelfde laten doen. Waarschijnlijk vanwege het feit dat hij net als ik een jaar op vijf op een rooms internaat heeft doorgebracht. 25 Zeeuws Tijdschrift 2000/6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2000 | | pagina 27