Van Hootegem maar weer eens naar het Koninklijk Penningkabinet: Volgende week bezoekt een ambte naar uit Sluis Den Haag. Schikt het dan om met de munten langs te komen? Het moet wel tussen 12.00 en 16.33 uur> want de ambtenaar moet met de trein en de boot op en neer. Maandag 29 juni 1.30 uur is voor mij akkoord, bericht Enno van Gelder de volgende dag reeds. En het ongelooflijke gebeurt: de taxatie heeft plaats. En twee dagen later stelt de directeur een (niet bijster gedetailleerd) rapport(je) op met een determi nering van de gouden munten en een taxatiewaarde: 1000, toevallig hetzelfde bedrag dat rechercheur Vennix vier jaar eerder al vermeldde. Hij noemt het 'inderdaad een zeer interessante vondst' en hoopt 'dat het u mag gelukken deze voor het Plaatselijk Museum te verwerven.' De aankoop Maar de burgemeester is nog niet helemaal klaar. Het college van Sluis is weliswaar van plan de schat aan te kopen, maar het heeft daar wel de toestemming van de gemeenteraad voor nodig. Uit oogpunt van zorgvuldigheid en om eventuele lastige vragen van raadsleden te voorkomen 1000 is tenslotte een niet gering bedrag), stuurt hij Rijksinspecteur Lunsingh Scheurleer Enno van Gelders rapport. Wat denkt hij ervan? Ook deze vindt het een vondst van betekenis, maar het is wel wenselijk dat de munten bij elkaar blijven. Hij raadt dan ook aan de gehele collectie aan te kopen, niet zomaar een paar munten. Belangrijk: de muntschat dient om begrijpelijke redenen op een veilige manier tentoongesteld te worden. Dat, zegt hij toe, zal hij ter plaatse komen bekijken en mondeling toelichten. Ook de Sluise hoofdonderwijzer A. Buldcens, die zich speciaal voor de oprichting van het museum ('ons geliefde doel') heeft ingezet maakt zich hierover zorgen. Van Hootegem laat nu, na weer een rappel van het Nederlands Beheersinstituut, een voorstel voorbe reiden voor de gemeenteraadsvergadering van septem ber 1953. Hij vat daarin - zeer kort - de voorgeschiede nis nog eens samen en refereert daarbij eufemistisch aan een 'uitvoerige correspondentie'. Uit het voorstel blijkt dat het college eerst van plan was slechts de helft van de munten aan te kopen. Maar blijkbaar heeft het advies van Lunsingh Scheurleer burgemeester en wethouders op andere gedachten gebracht. Misschien is er zelfs een klein kansje dat de aankoop als oorlogsschade gedeclareerd kan worden. De 'uitvoerige correspondentie', alle rapporten, brie ven, gesprekken, onderhandelingen, voert tenslotte naar de vergadering van 23 september 1953, waarin de gemeenteraad instemt met het voorstel van het college. Eindelijk kunnen de munten dan aangekocht worden. Over de declaratie als oorlogsschade, die de stapel paperassen waarschijnlijk alleen maar hoger zou maken (en ook haaks staat op de interpretatie van de VNG van het KB Herstel Rechtsverkeer), wordt maar niet meer gerept. Twee weken later: het zoveelste rappel, aangetekend ditmaal en met een ultimatum. Het NBI eist nu binnen 14 dagen antwoord. Gelukkig kan de Sluise burgemees ter mededeling doen van het definitieve aankoopbesluit. Maar - opnieuw maar - het besluit moet alleen nog even ter goedkeuring naar Gedeputeerde Staten in Middel burg. Nog een klein beetje geduld, NBI, dit keer voor de laatste keer. Het instituut reageert blij verrast. De beloning En dan, vlak voor de uiteindelijk aankoop: een brief uit onverwachte hoek. Ineens een geluid van iemand die meer dan wie ook reden tot ongeduld heeft gehad. Iemand die al jaren niets van zich heeft laten horen. Maar ook iemand wie men nooit de moeite heeft genomen ook maar ergens over in te lichten: Frans Kaijser. Hij las, schrijft hij beleefd aan de Edelachtbare Heer Burgemeester van Hootegem, in de krant van het Sluise raadsbesluit. Meer dan een half decennium na zijn vondst kwam hij daardoor te weten wie de wet telijke bezitter van de muntcollectie was: het Nederlands Beheersinstituut. En hij dan, de vinder? Heeft hij dan geen recht op een redelijke beloning, zoals hem bij de aangifte van de vondst was verteld. Hij heeft het ont vangstbewijs van destijds toch niet voor niets bewaard? Zou de burgemeester, vraagt hij tactvol, daaraan niet mee willen helpen? De burgemeester besluit echter eerst de zaken met het NBI af te doen. Hij stuurt het instituut het taxatie rapport en laat op 21 januari 1954 het aankoopbedrag overmaken. Niet het gehele bedrag overigens, 1.000 gulden minus 20 procent. Dat laatste gaat, op uitdruk kelijk verzoek van het NBI, maar ongetwijfeld met instemming van de burgemeester, als beloning naar de vinder. Zo heeft, bijna op de dag af zeven jaar na de vondst, Frans Kaijser zijn beloning en Sluis zijn muntcollectie. 21 Zeeuws Tijdschrift 2000/6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2000 | | pagina 23